Hoofdstuk 4
De twee wijze vrouwen kwamen veilig terug bij hun hut, waar ze opgewacht werden door de dochter van Abbo en Hildigard, Dagaráda, die daar al sinds de vorige dag op hen had gewacht. Ze werdt hartelijk begroet door de twee wijze vrouwen en Avaredis vroeg naar de reden van haar bezoek. Dagaráda begon gelijk op een ernstige manier te vertellen, en zei, “ik ben gekomen om jullie te waarschuwen. Deze Diederik, die priester van Harinck, is volgens ons bezig met plannen te maken om jullie te vermoorden. Wij hebben gehoord dat hij vragen steld over jullie, vooral waar jullie te vinden zijn. En één van zijn soldaten heeft zich al eens laten ontglippen dat ze binnenkort een einde maken aan de duivel aanbidders, en dan bedoelen ze jullie.” Avaredis zei daarop “bedankt voor je komst om ons te waarschuwen, ik waardeer dit zeer. Wij hadden al verwacht dat deze Diederik een bedreiging zou gaan vormen, maar nu wordt het ernstig. We zullen waakzaam zijn. En Dagaráda, je hebt een lange reis gemaakt alleen maar om ons te waarschuwen. Blijf hier overnachten, en dan kun je met ons mee eten. Hravanid kan op jacht gaan om wild te schieten.” Hravanid zegt met een lach “en wat is je voorkeur, wild zwijn of ree? Of liever een lekkere konijnenbout?” De jonge vrouw zegt, ook lachend “ik ben geen edele vrouwe die zich verwaardigd om jullie hier met een bezoek te vereren, en ik lust alles.” Hravanid liep het bos in om te jagen, en Avaredis zocht wat kruiden bijelkaar, maar stopte daarmee aangezien ze nog niet wist waar Hravanid mee terug kwam. Avaredis vroeg aan de jonge vrouw, “en hoe gaat het met Abbo en Hildigard op de wier?” “Het gaat goed met hen, en met ons allemaal. De gewassen op de vlakte groeien goed, en het vee heeft veel gejongd. Mijn vader heeft van Harinck een zak graan gekocht om uit te zaaien, graan uit Flandria, waarvan Harinck zegt dat het hier op deze kleigrond moet kunnen groeien. Mijn vader zegt dat als dit lukt, en we kunnen hiervan oogsten, dan hoeven we niet meer zoveel graan van de oostelijke landen te kopen. Het zeewater is de laatste jaren niet meer zo hoog gekomen, en de hogere delen van de vlakte blijven soms zelfs helemaal droog. Met de regen die er valt, spoelt het zout uit de klei, en dan kan het graan wel gaan groeien.” Avaredis denkt even, en zegt dan “Harinck probeerd zijn invloed uit te breiden door te veinzen dat hij anderen helpt. En wat als Nord hat water wel hoger over het land laat vloeien? Dan zullen ook de hogere delen weer overspoelen, en weer zout worden. En dat wil die Harinck dan voorkomen door dijken te bouwen.” De jonge vrouw zegt gelijk daarop, “oh, ja, Harinck heeft mijn vader al gevraagd om mee te helpen met het bouwen van een dijk tussen de wieren in, zodat het graan geen gevaar loopt.” “Zie” zegt Avaredis, “daar begint het al, het sluipt er langzaam in. Wanneer je vader verknocht is aan zijn eigen graan, kan hij zomaar overstag gaan en Harinck helpen met zijn plannen.” Abbo’s dochter reageerd snel en een beetje kribbig met “nee, dat doet mijn vader niet!” en realiseerd zich dan dat ze wat onbeschaamd tegen de wijze vrouw praat, en mompeld “vergeef mijn brutaliteit alstjeblieft” , waarop Avaredis zegt dat het niet erg is, ze kan deze reactie wel begrijpen.
Even later komt Hravanid terug met twee achterpoten van een wild zwijn, en zegt tegen Abbo’s dochter “is dit genoeg denk je, of zal ik nog meer halen?”, waarop Abbo’s dochter lachend reageerd dat ze teveel verwent wordt. Hravanid zegt dan “en de rest is voor de wolven, die zijn gek op wild zwijn, zij mogen ook wel eens verwend worden.”
Dagen gaan voorbij zonder dat er iets gebeurd. De twee wijze vrouwen waren op hun hoede, voorbereid op een aanval van Diedrik’s soldaten, maar die kwam niet. Op een mooie ochtend was Hravanid op jacht gegaan, maar er was geen wild te bekennen in de direkte omgeving van hun hut. Hravanid zat te peinzen over waar het wild dan wel zou kunnen zijn, toen ze een schreeuw hoorde. Het was een mannenstem, en de schreeuw klonk krijgshaftig, daarna nog een schreeuw, een andere stem dit keer. De schrik sloeg haar om het hart, want Avaredis was alleen bij de hut, en de geluiden kwamen daar vandaan. Hravanid rende terug in de richting van de hut, haar boog in haar hand. Zou ze nog op tijd kunnen zijn? Geergerd dacht ze dat ze zoveel sneller zou moeten rennen, maar ze kon niet sneller. Haar hart bonsde in haar borst, en ze begon te hijgen van de inspanning. Nu moest ze zich nog door wat dichte begroeiing van struikgewas worstelen, en dan zou ze vlakbij hun hut zijn. Maar toen ze bijna door de dichte begroeiing was, kon ze opeens de hut zien, en het tafereel wat zich daar afspeelde. Één soldaat lag bewegingsloos op de grond, een ander liep weg van de hut met een vreselijke wond in een arm, blijkbaar de arm die de soldaat gebruikte om met zijn zwaard te vechten, want de soldaat had geen zwaard meer beet. Maar wat ze toen zag deed Hravanid verstijven. Daar stond Diederik, met zijn gouden kruis, hoog in de lucht houdend, de soldaten aan te moedigen, die nu met vier man op het lichaam van Avaredis inhakten met hun zwaarden. Avaredis lag op de grond, en bewoog zich al niet meer, en de soldaten stopten, en keken neer op het levenloze lichaam van Avaredis. Woede en verdriet borrelden op in het binnenste van Hravanid, en haar ogen werden hard als steen. Ze reikte naar een pijl uit haar koker, en fixeerde haar ogen op de priester, die triomfantelijk kraaide dat de boze verslagen was en de heer had getriomfeerd. Maar gelijk daarop schreeuwd “waar is die andere? Er zijn er twee, vind de andere ook, zij moet ook sterven!” En juist op dat moment kijkt één van de soldaten in de richting van Hravanid, en roept “Daar!” en wijst naar Hravanid. Bliksemsnel herinnerd Hravanid zich wat Avaredis tegen haar had gezegd, de dag nadat Abbo’s dochter was gekomen om hen te waarschuwen. Avaredis had gezegt “Als de soldaten komen, zorg er ten alle tijden voor dat jij het overleefd. Jij bent de gekozene, jij bent degene die als taak heeft onze manier van leven, onze wetten en gewoontes, onze tradities te behouden, en de kennis van de wijzen door te geven. Gebruik je verstand en wees wijs.” En dat moment was nu gekomen. Ze wilde met heel haar hart de dood van Avaredis wreken, en een pijl door het hart van Diederik schieten, maar dan zouden de soldaten haar zeker te pakken krijgen. Er zou niet genoeg tijd meer zijn om weg te komen. Deze gedachten schoten razendsnel door haar hoofd, en ze nam een verstandig besluit: weg van hier! Ze draaide zich snel om, en rende terug van waar ze gekomen was, met het dichte struikgewas als haar dekking. Ze wist dat ze gelijk al uit het zicht was van de soldaten, maar ze kon horen dat ze achter haar aan kwamen. Ze kwam door het dichte struikgewas, en kwam nu op een open heide veld, en rende naar links, naar het bos, en uit haar ooghoek zag ze plotseling een grijze schim in de tegenovergestelde richting schieten. Was dat één van de wolven? Hravanid had geen tijd om om te kijken, maar snelde verder naar het bos. Ze hoorde toen een ijzige schreeuw van pijn, gevolgd door luid gerochel, en meer schreeuwen van de andere soldaten. Wat Hravanid niet zag, was dat een wolvin zich op de groep soldaten gestort had, en de voorste in de groep in de keel gebeten had, maar de andere soldaten reageerden snel, en met hun zwaarden sloegen ze toe op de verbeten vechtende wolvin, maar ze kon niet op tegen zoveel soldaten tegelijk. Dit zorgde er voor dat Hravanid een voorsprong kon opbouwen, en ze bereikte het bos. In gedachten probeerde ze een plek te vinden waar ze zich kon verbergen, maar waar? Plotseling kreeg ze een idee. Er was een plek in het bos, niet ver van waar ze was, waar hoge en dichte braamstruiken groeiden, een ondoordringbaar struikgewas. Maar er was een soort van holte binnenin, en een lage doorgang er naar toe. Hravanid rende naar de braamstruiken, vond de opening, en wurmde zichzelf door de doorgang, zich niet storend aan de doornen die in haar kleding en vel prikten, en bereikte de holte binnenin. In het halfdonker, zag ze tot haar verbazing een wolven pup, die opgerold in een hoekje lag te beven van angst, en met angstige ogen naar haar keek. Toen keek de pup angstig naar de doorgang, en Hravanid hoorde soldaten voorbij lopen, en bleef bewegingsloos liggen. De soldaten liepen nu kriskas door het bos, zoekend naar een spoor van Hravanid, die ze niet konden vinden. Ze hoorde een soldaat zeggen “De duivel heeft haar verborgen in de hel, het kan niet anders. We zouden haar hier moeten kunnen zien, het bos is niet echt dicht.” De soldaten bleven nog wat rondlopen, totdat een andere soldaat opperde om maar weer terug te gaan. Daarna werdt het stil in het bos, maar Hravanid bleef liggen onder de braamstruiken. Na een tijd van wachten, hoorde ze nu het zachte regelmatige kloppen van bijlen op hout. Waren ze nu een boom aan het omhakken? toen besefte ze wat er gebeurde, de soldaten waren de Ermenbeam aan het omhakken. De oude Ermenbeam, die toch al aan het afsterven was. Zolang ze de nieuwe maar niet vonden, maar dat was onwaarschijnlijk, die was nog jong, die zouden ze niet herkennen als een Ermenbeam. Toen dacht Hravanid weer aan Avaredis, die nu dood was. Ze moest totaal verrast zijn door die troep lafaards, die met zeven man waren gekomen. Ze had geen schijn van kans gehad. Hadden ze niet beter weg kunnen gaan van deze plek, en ergens anders gaan wonen? Had Avaredis niet gezegd dat in de hoge veengebieden in het oosten ook drogere plekken waren om te kunnen wonen. Maar dan zouden ze te ver weg van de Ermenbeam zijn, dus dat kon niet. Verdriet overspoelde Hravanid, en dikke tranen biggelden over haar wangen, om het verlies van haar lerares, maar vooral haar beste vriendin. Hravanid had zoveel van haar geleerd, en Avaredis was haar rolmodel geweest. Hoe vaak was ze niet geimponeerd door de standvastigheid van Avaredis, haar onbevreesde houding tijdens gevaren. Hravanid herinnerde zich weer die eerste keer dat ze onder de indruk was van Avaredis, op de wier van Harinck, tijdens de ontmoeting met Harinck en die priester. En laatst nog, tijdens de bijeenkomst van de wijzen, hoe ze als eerste een soldaat doodde. Hoewel Hravanid het zelf niet gezien had, was haar verteld dat Avaredis ook nog de soldaat die de wijze van de Dani had vermoord, de keel doorgesneden had. Ja, Hravanid was flink ondr de indruk geweest van de vechtkunst van Avaredis. Hravanid voelde zich klein en onbeduidend ten opzichte van haar grote voorbeeld. En nu was zij alleen, en met een schok realiseerde ze zich dat zij nu de enigste wijze vrouw van de mensen van de kleivlakten was. Ze stond er nu alleen voor. Alles hing nu van haar af. Ze voelde nu de zware last van de verantwoordelijkheid die op haar rustte. En nu was Avaredis er ook niet meer, weer een wijze minder. Hoe ging het met de andere wijzen? Waren zij ook gedood? Was zij dan misschien echt de laatste?
Hravanid keek nu naar de wolf pup, die nog altijd met angstige ogen naar haar keek, en toen besefte Hravanid dat de grijze schim een wolvin was geweest, de moeder van dit jong, die de soldaten te lijf ging om haar jong te beschermen. Nu was zij ook dood. Met zachte stem zei Hravanid tegen de pup “nu hebben wij allebei een dierbare verloren. wees maar niet bang, ik zal nu voor je zorgen.”
Pas in de avond, tijdens de schemering, durfde Hravanid uit haar hol te kruipen. Voor ze de doorgang verliet, keek ze goed om zich heen, om zeker te zijn dat er geen soldaten meer waren. Maar alles was stil, en ze sloop voorzichtig verder, geluidloos, zoals wanneer ze op jacht was. Ze maakte goed gebruik van dekking, en kwam bij het dichte struikgewas, en vond de wolvin in een plas met bloed, veel meer dan ze verwacht had. Maar het meeste bloed was van de soldaat geweest die de keel kapot gebeten was door de wolvin, en die hier had gelegen en doodgebloed was. Nu zag ze de sporen van de andere soldaten die het dode lichaam meegenomen hadden. Voorzichtig ging ze verder, en stopte aan de rand van het struikgewas, in de dekking van de bladeren, en keek naar de plek waar het drama zich afgespeeld had. Ze kon Avaredis niet zien, alleen maar de totaal vernielde hut. Het was er stil, en er was niemand te zien. Hravanid sloop nu naar de restanten van de hut, haar boog klaar om te schieten. Ze liep om de resten van de hut heen, en vond Avaredis, zwaar verminkt door de vele zwaard houwen waarmee de lafaards haar toegetakeld hadden. Haat gloeide nu in haar hart, en daar, op de plek van het drama, zei Hravanid in gedachten tot Woden, “Avaredis’ dood zal gewroken worden!” Hravanid stond daar een tijdje in gedachten, totdat ze opeens weer dacht aan wat Avaredis haar geleerd had, dat wanneer een wijze gestorven was, moest het lichaam verbrand worden, de as in een urn gestopt worden, en die urn moest begraven worden tussen de wortels van de Ermenbeam. En dat zou dan haar Ermenbeam zijn, Hravanid’s heilige eik. Ze keek om naar de oude Ermenbeam, en in het donker kon ze het silhouet van de grote gevelde boom zien liggen, maar ze zag ook de twee raven die op de grond zaten, en naar haar keken. “Huginn en Muninn” dacht Hravanid, de boodschappers van Woden. En Hravanid zegt tegen de raven, “zeg tegen Woden wat hier gebeurt is, en dat ik, Hravanid, de dood van Avaredis de wijze zal wreken.” De raven vlogen direct op, en verdwenen over het bos. toen keek Hravanid weer naar de gevelde eik, en zag een soort van mist opdwarrelen vanuit de stam, die wat opsteeg, en naar de richting van de open heide dreef, richting de nieuwe Ermenbeam. “De geest van Ermen heeft de oude eik verlaten, en gaat nu over op mijn eik. Vanaf vandaag is mijn eik de Ermenbeam.” zei Hravanid in gedachten. De Ermenbeam zou voortleven, alles was nog niet verloren! Hoop kwam op in het binnenste van Hravanid, en ze ging aan het werk. Ze zocht hout bij elkaar, maakte een hele stapel, en toen ze dacht dat het genoeg was, sleurde ze het dode lichaam van Avaredis op de houtstapel, wat haar veel tijd en kracht kostte, maar ze kreeg het gedaan. Ze stak het hout in brand, en toen ze zag dat het vuur goed begon te branden, begon ze tot de goden te spreken, zoals ze van Avaredis geleerd had, haar eerst een voorspoedige reis naar Walhalla had gewenst, en daarna de goden vertellend dat Avaredis spoedig zou aankomen, en over haar grote daden, zodat er een goede ontvangst zou zijn daar in het Walhalla. Het vuur laaide hoog op, en nu dacht Hravanid aan het feit dat het vuur ook van afstand te zien moest zijn. Het was veiliger als ze terugging naar de braamstruiken, en niet eerder dan de volgende ochtend kon ze de as in een urn doen.
Ze liep door het dichte struikgewas, en kwam bij de open ruimte, en door het maanlicht kon ze zien dat de pup bij het dode lichaam van zijn moeder aan het snuffelen was. Zodra de pup haar zag rende het terug naar de braamstruik. Hravanid liep er naar toe, en kroop eronder. Volledig in het donker nu, zocht ze een hoekje uit om te slapen. Ook voelde ze de honger nu, en de dorst, maar dat moest wachten tot morgen. Ze kon moeilijk in slaap komen, en ze had een onrustige nacht.
Vroeg in de ochtend, het moest al licht zijn buiten, zag Hravanid de angstige ogen van de pup, in het schemerige licht van hun hol. Ze had vreselijke honger en dorst, maar dacht ook aan de pup, die hetzelfde moest ervaren. Voorzichtig verliet ze haar hol, spiedend naar gevaar, en liep terug naar de restanten van de hut, en liep door naar de poel met water om te drinken. Daarna ging ze naar de plek waar het gerookte vlees was begraven, en groef het op. Ze deed geen moeite om er kruiden bij te zoeken, ze at een groot deel zo op. Daarna liep ze terug naar het hol, waar ze het hoofd van de pup in de opening zag, maar dat snel verdween zodra ze dichterbij kwam. Ze liet de rest van het gerookte vlees achter bij de opening, en zei met zachte stem “Later zal ik op jacht gaan, en beter vlees brengen. Maar dit is het voor nu. Je zult wel honger hebben.” Daarna liep ze weer naar de hut, en keek neer op de grote hoop as, die nog steeds een beetje smeulde. Nu moest ze een urn zien te vinden, en er was één in de hut, de nu vernielde hut. Hravanid begon te graven, en de houten balken van het gebinte te verwijderen. De hut leek nu helemaal op een bult in de heide. Na een tijdje vond ze de urn, en wat heilige symbolen die ze ook oppakte. Ze groef nog wat verder, en vond haar wollen zak, en haar kleren, die ze in de zak deed. Daarna ging ze met de urn naar de bult met as, maar kwam er achter dat de as nog te heet was, ze brandde haar handen er aan. Hravanid wilde ook niet wachten tot de aanwakkerende wind de as zou wegblazen, dus liep ze naar de poel, en haalde water met de urn, goot het water over de as, en zag stoom opdwarrelen. Maar nu kon ze de urn vullen met de as, deed een leren lap over de opening, bond die vast met wat slierten leer, en ging naar haar eigen heilige eik. In de jaren dat ze hier met Avaredis gewoont had, was de eik flink gegroeid, maar nog lang niet zo groot en imposant als de oude. Hravanid begroef de urn bij de stam, tussen de wortels, en toen ze klaar was zei ze “ik zie je weer in Walhalla, Avaredis de wijze, mijn vriendin.” Nog even stond ze daar bij haar eik, ging toen terug naar het bos waar de braamstruik was, want nu moest ze een nieuwe hut bouwen voor haarzelf. In de verte zag ze de pup naar de poel lopen, en was blij dat de pup nu wat kon drinken.
Bij de braamstruiken, zag ze dat het gerookte vlees ook weg was, en ze hoopte dat de pup het had opgegeten. Nu was het zaak om een goede plek te vinden voor haar hut. De hut moest goed gecamoefleerd worden, zo goed dat die niet gezien kon worden, alsof de hut onderdeel van de omgeving werd. Dit bos was gegroeid op een ruig heuvelachtig terrein, met kleine heuvels, en Hravanid vond een ideale plek, tussen twee kleine heuvels, of eigenlijk meer bulten, met een bijna komvormig dalletje er tussen. Nu zocht ze lange dode takken bijelkaar, en legde die over het dalletje, met één rechtopstaande zware tak als centrale steun, totdat er een stevige constructie was ontstaan. Nu ging ze verder werken aan het dak, met kleinere takken en twijgen, en een opening latend om als ingang te fungeren. Hierna werd het dak verder gevormd met heel veel mos en zand, om het dak waterdicht te krijgen, en daarna werden er graszoden op het dak gelegd, die, met al het zand dat al op het dak lag, gewoon verder zouden groeien. Om het geheel nog af te werken, werden er nog wat dode takken en afgevallen blad over het dak gegooid. Voor de ingang maakte Hravanid een scharnierend luik. Na twee dagen noeste arbeid was ze klaar, en keek ze tevreden naar het resultaat. De hut was niet te zien, ook niet van dichtbij. Dit gaf haar te denken, er moest niet over de hut gelopen worden, zeker niet door een hert. Hravanid kreeg het idee om bramenzaad uit te zaaien bovenop de hut.
Nu het interieur nog, en Hravanid spendeerde nog twee dagen om zoveel mogelijk uit de oude hut op te graven, en in haar nieuwe hut te brengen. Nadat dit alles klaar was, keek ze tereden rond in haar nieuwe hut, en het zag er nog beter uit dan de oude. Ze had bijna alle heilige symbolen kunnen vinden onder de resten van de hut, maar helaas waren veel schalen en kruiken kapot. De kommen en vijzels waren er allemaal ook nog.
Gedurende die vier dagen, tussen alle werkzaamheden door, ging ze ook nog jagen op wild, voor haarzelf en de pup, die al wat aan haar gewend raakte, en verzamelde ze wilde planten en kruiden.
De hut was klaar, en nu kon ze verder kijken wat er gedaan moest worden. Ze had nagedacht over de pup, en ze vroeg zich af waarom de pup niet op zoek ging naar de roedel, waar het toch zeker bij zou horen. Maar op een dag, toen Hravanid over de heide liep, waar de wolven roedel op dat moment ook was, zag ze de pup, die haar blijkbaar gevolgd had, naar de roedel rennen. Hravanid was blij dat de pup de roedel gevonden had, maar ze werd hierin teleurgesteld. Zodra de wolven in de roedel de pup zagen, namen ze een dreigende houding aan, en begonnen vervaarlijk te grommen. De pup stopte meteen, liet het hoofd zakken en nam een onderdanige houding aan, maar dat maakte geen verschil. De roedel leidster kwam nu ook dreigend op de pup af, die zich toen omdraaide en weer terug liep van waar het gekomen was. Nu was het voor Hravanid ook duidelijk waarom de wolvin van deze pup niet bij de roedel was. De wolvin was of verstoten, of was een éénling, afkomstig van een andere roedel, op zoek naar een nieuw territorium. De pup zou dan ook niet geaccepteerd worden door de roedel. Hravanid zou dus voor de pup moeten blijven zorgen, totdat de pup voor zichzelf kon zorgen en dan zelf een nieuw territorium opzoeken.
Langzaamaan accepteerde de pup de aanwezigheid van Hravanid, ook al had het geen keus, Hravanid zorgde voor voedsel voor hem, en hij wist dat hij niet zou overleven zonder haar. De pup was een reu, en was uitzonderlijk donker gekleurd.De meeste wolven hier waren veel lichter grijs, met wat lichtbruine plekken op de vacht. Maar de pup was over het algemeen donkergrijs, met wat donkerbruine strepen op zijn vacht. In het donker was hij nauwelijks te zien. Met veel geduld, en rust, won Hravanid het vertrouwen van de pup, en op een dag kwam de pup bij haar om vlees te halen, nadat ze een konijn geschoten had. De pup liet nog wel schrikreacties zien wanneer Hravanid een plotselinge beweging maakte, maar de pup liep niet weg. Terwijl de pup gulzig at van het konijnen vlees, dacht Hravanid na over het dier. Het was waarschijnlijk dat de pup haar nu als de roedel leidster zag, wat weer betekende dat de pup dacht dat hun twee een roedel waren. En dat betekende dat de pup bij haar zou blijven. De pup zou uitgroeien tot een volwassen wolf, en door zijn instinct, dat hem zei dat Hravanid en hij een roedel waren, zou hij Hravanid ook beschermen tijdens gevaar. En opeens dacht Hravanid weer aan de laatste woorden van Awimund, de oude wijze, die gezegd had dat Woden haar zou beschermen en behoeden. En ze wist nu hoe ze de pup zou gaan noemen. Woden.
Spoedig was Woden volledig aan Hravanid gewent, en vertrouwde hij haar, en bleef bij haar, wat ze ook deed. Woden bleek een speelse pup te wezen, die ook wel eens wat kattekwaad uithaalde. En hij kon haar ook goed aan het lachen maken, zoals toen ze beide langs een poel liepen, en Woden opeens een kikker zag zitten. Voorzichtig, en nieuwsgierig kwam Woden dichterbij, al snuffelend naar de kikker. Maar de kikker was hier niet van gediend, en nam een grote sprong en plonsde in het water. Dit was zo onverwacht voor Woden, dat hij van schrik ook een grote sprong maakte, wat Hravanid deed schaterlachen. “Bang voor een kleine kikker?” zei Hravanid spottend, en Woden keek haar verwonderd aan.
Woden groeide op tot een grote sterke wolf, zelfs groter dan een normale wolf. Hij was ook zeer snel, en kon met grote snelheid over de open heidevelden rennen, als een zwarte schicht. In de late herfst was Woden uitgegroeid tot een bijna volwassen wolf, in lichaam uitgegroeid, alhoewel zijn spieren nog in ontwikkeling waren. Zijn lichaam moest ook nog breder worden, als jong volwassen wolf was hij nog erg slank. En Woden was ook nog niet helemaal volwassen in zijn gedrag, en vaak nog speels als een pup. En op een dag kwam Hravanid erachter dat Woden goed over haar waakte.
Op een bewolkte miezerige dag in de late herfst, was Hravanid bezig geweest om eikels en beukennootjes te verzamelen, en met een volle zak liepen zij en Woden langs de plek waar de hut van Hravanid geweest was. Plotseling stopte Woden, keek naar rechts, en zijn nekharen kwamen overeind, en hij begon te grommen. Hravanid keek naar Woden, zag Woden naar rechts kijken, en ze keek ook in die richting, en zag een man op hen aflopen. De man was duidelijk een krijger, zwaarbewapend en leren bepantsering dragend over zijn boven lichaam en armen. Hij had een groot slagzwaard dat hij op zijn rug droeg, en aan zijn zij hing een koker met pijlen. In zijn rechterhand droeg hij twee handbogen, en met zijn linkerhand hield hij een grote zak op zijn rug. De man bleef onverstoorbaar op hen aflopen, wat Woden luider deed grommen, en hij liet nu ook zijn tanden zien. Hravanid haalde snel haar boog van haar rug, en in één snelle vloeiende beweging legde ze een pijl aan op de boog, en spande die, richtend op de borst van de man. Nu stopte de vreemde krijger, en keek Hravanid rustig aan. Hravanid zei “wie ben je, en wat doe je hier? Weet dat ik een goed boogschutter ben, en mijn pijl is altijd raak.” Nog altijd rustig, en schijnbaar volledig op zijn gemak, antwoorde de man, “ik ben Ago, en jij moet de wijze vrouw zijn van de mensen van de noordelijke vlakten. Het Saksische stamhoofd Geldulf heeft mij verteld dat ik je hier kon vinden. Ik kom je de boog van Wulfgard brengen.” En Ago hief zijn rechterarm op om Hravanid de boog te laten zien. Hravanid ontspande de boog en haarzelf, wetende dat de man niet gekomen was om haar wat aan te doen. Ze krabbelde Woden achter de oren en zei “het is goed, er is geen gevaar.” Maar Woden bleef de man scherp in de gaten houden, als wolf zou hij ook nooit zomaar mensen vertrouwen. Hravanid liep naar Ago toe, maar Woden bleef staan waar hij was. Hravanid keek naar de boog in de uitgestrekte hand van Ago, en herkende de boog als die van Wulfgard, en kreeg het idee dat er iets niet goed was. Ze vroeg Ago “Waarom kom je die boog brengen, is er iets met Wulfgard gebeurd?” Ago antwoordde “ja, ze is gedood tijdens een gevecht met de soldaten van de bisschop van Daventre, ze was in een hinderlaag gelopen. En alsof het lot het zo bepaald had, was deze boog thuis gelaten, in haar huis. Ieder van haar stam wist dat Wulfgard had gewild dat haar boog naar jou zou gaan, na haar dood. Ze had gezegd dat alleen jij waardig was om deze boog te gebruiken.” Hravanid nam de boog in haar hand en keek er naar, en zei “dank je, dat je zo ver hebt gereisd om mij deze boog te brengen, en ik aanvaard deze boog met blijdschap, maar ook met droevenis, omdat deze gift ook betekend dat een goede krijger weg is van Midgaard.” En na een korte pauze, kijkend naar Ago, die van dichtbij nog ouder lijkt dan van een afstand, met zijn grijze haar en baard, en de rimpels in zijn gezicht, zegt Hravanid “je spreekt met het Dialect van de Frisi, maar toch ook weer met een beetje verschil. Je komt uit de zuidelijke landen?” Ago knikt, en zegt “Ik kom uit Taxandria, van de stam der Bodenen. De laatste stam der Frisi die nog volgens de oude gebruiken en wetten leefden. De laatste stam die de nieuwe Christelijke religie nooit aangenomen hebben, zoals ons grote voorbeeld, het stamhoofd Radbode, van lang vervlogen tijden toen onze stam nog groot in getal was, en wij de Franken konden weerstaan. Toch zijn velen overgehaald, en werden Christen, maar een kleine kern bleef bestaan die nooit Christenen werden.
Wij vochten mee met de legers tegen koning Otto, en dit is ons noodlottig geworden. Koning Otto zond kleine legertjes van soldaten uit om vijandige nederzettingen te plunderen, met verrassingsaanvallen. Maar wij waren gewaarschuwd, en dus voorbereid. Toen de soldaten kwamen, waren wij klaar voor de strijd, maar toch konden we ze niet snel genoeg verslaan. Onze huizen werden in brand gestoken, en de meeste inwoners werden gedood, mannen, vrouwen en kinderen. De krijgers van onze stam vochten verbeten, en we konden bijna alle soldaten verslaan, maar met verlies van vele levens. Maar de goden hadden beslist dat ik gespaard zou blijven, en ik sloeg de laatste vijandige soldaat neer. Maar ik was ook de laatste overlevende. Daarna ben ik rond gaan zwerven, zonder thuis, zonder doel. Ik heb de kost verdient als huursoldaat, totdat ik te oud werd, zoals ze zeiden. Maar ik ben nog altijd goed in staat om te vechten, en niemand heeft zoveel ervaring in de strijd als ik. Ik ben niet voor niets zo oud geworden. Maar nu zoek ik een plek om mij te vestigen. De tijd van oorlog en krijg zijn voorbij. Eerst kwam ik terecht bij de vrije Saksen, van de stam van Geldulf, en hoorde ik van jou en Avaredis, die hier nabij het vrije land van de klei vlakten in het noorden woonden, het vrije land waar iedereen nog volgens de oude wetten en gewoonten leeft. Toen er iemand nodig was om de boog van Wulfgard naar hier te brengen, heb ik die taak op mij genomen.” Na het horen van haar naam, dacht Hravanid weer aan Avaredis’ geweldadige dood, en zei met een droevige toon “Avaredis is vermoord, en dit land is ook niet helemaal vrij meer. De Christenen zijn nu ook hier gevestigd.” “Dat spijt me,” zegt Ago, en staart een korte tijd in de leegte.
Hravanid zegt dan “je zult wel honger hebben na een dag van reizen, het is al bijna schemer. Mag ik je een maal aanbieden in mijn hut?” “Gaarne” zegt Ago, en merkt nu dat hij best wel honger heeft. Hravanid en Ago liepen naar de hut, met Woden op een afstand daarachter, geen enkel vertrouwen hebbend in de onbekende man. Ze lopen door het stuk bos waar Hravanid’s hut is, over de lage steile heuvels, waarop Hravanid opeens een boog maakt om drie bomen heen, en dan stopt, en zegt “we zijn er”. Ago kijkt verwonderd om zich heen, en ziet geen hut staan, en vraagt “we zijn waar?” “Bij mijn hut” zegt Hravanid beslist. Ago kijkt haar aan, en zegt “hou je mij voor een dwaas?” waarop Hravanid zich bukt, en het scharnierende luik opend, waardoor Ago nu in de hut kan kijken. Een glimlach komt op zijn gezicht, en hij knikt goedkeurend, en zegt “als wij onze huizen zo gebouwd hadden, zou onze stam nog bestaan.” Ze gingen naar binnen, maar Woden bleef buiten, uit de buurt van Ago, die hij nog steeds niet vertrouwde.
Na het eten, vroeg Hravanid naar de herkomst van Ago, en Ago begon te vertellen over zijn stam, en de historie van het gebied waar hij vandaan kwam. Allereerst liet Ago zijn slagzwaard zien, en dan vooral de runen inscripties op het blad, die in het licht van het haardvuur te lezen waren, en Hravanid kon de runen inscripties lezen, en zag dat op het blad stond “BODENE” en “WALHALLA”. Ago zei toen, “zoals ik zei, ben ik de laatste van mijn stam, de Bodenen, en behoord dit zwaard mij toe. Dit is het legendarische Bodene zwaard, dat tot alle stamhoofden toebehoord heeft. Ik ben nooit als stamhoofd gekozen, maar nu ik de allerlaatste ben, ben ik dus ook gelijk het stamhoofd. De legende gaat dat wanneer een stamhoofd gedood wordt door een vijand, en die vijand neemt dit zwaard als krijgs buit, dat het zwaard in de nacht wraak neemt voor de dood van de eigenlijke eigenaar, het stamhoofd, en dan in de nacht uit eigen kracht het lichaam van de vijand doorboort, waarna het zwaard uit zichzelf terug keert naar de Bodenen stam, zodat het nieuw gekozen stamhoofd het zwaard weer kan gebruiken. Maar dit is de legende die onze vijanden gevormd hebben. De waarheid is, dat vele generaties geleden, een stamhoofd overwonnen werd, en de vijand dit zwaard meenam naar het leger kampement. Die nacht zijn leden van de stam naar het kampement geslopen, in de tent van de vijand gekomen, deze vijand in de slaap hebben gedood,en het zwaard weer mee terug naar hun dorp hebben gebracht. De legende was zo sterk geworden, dat toen het meest bekende onzer stamhoofden, Radbode, dit zwaard bezat, en ten strijde ging tegen de Franken, niemand het aandurfde om Radbode te doden. Daarom is Radbode in ouderdom gestorven, en niet in de strijd. Radbode was een groot krijger, en stamhoofd. Hij wist de vele kleine stammen van Frisii en Saksen te verenigen in onze strijd tegen de Franken. Daarna was geen van onze stamhoofden in staat om de vele stammen op dezelfde manier te verenigen, en raakten de stammen, vooral door de vele strijd in ons gebied, erg verspreid. De stammen leefden naast en door elkaar, van Germanie tot aan Normannie, maar vooral in Flandria en Taxandria. Het dorp waar ik geboren en opgegroeid ben, was het laatste der vrije Frisii, die de Frankische koningen nooit erkend hebben als onze koningen. En de laatsten die nog volgens onze oude gewoonten en tradities leefden, en nooit gedoopt werden als Christen. Misschien hadden we moeten verhuizen naar de vrije Saksische landen, dan had onze stam nog bestaan.
Er zijn nog vele Frisii, of afstammelingen van Frisii, maar zij leven steeds meer volgens de nieuwe Christelijke leer en gewoonten, hun oude manier van leven langzaam vergetend. En zij hebben de Frankische koningen erkend als koningen, hoewel er gezegd wordt dat velen naar het noorden zijn getrokken, naar deze en verdere streken, om weer een vrij leven te lijden, ver weg van de Franken en koning Otto. En ook ik ben nu naar hier gekomen om een nieuwe woonplaats te vinden.”
Hravanid vult aan “en één van die Frisii die naar deze streken kwam, is ene Harinck en..” Maar Hravanid werd onderbroken door Ago, die uitroept “Harinck?? van Flandria? die rijke zogenaamde edelman die denkt dat hij heerser kan worden? Die is geen Friis, dat is een Frank!” Ago denkt even na, en zegt dan “ik denk dat ik wel weet waarom hij naar hier is getrokken. Zijn familie heeft veel land in bezit in een deel van Flandria, maar Harinck is de vierde zoon in de lijn van opvolgers van het geslacht, en hij zal dan ook nooit veel van het erfdeel krijgen. Dus nu probeerd hij hier een groot gebied in handen te krijgen om over te heersen.” Ago trekt een vies gezicht terwijl hij dit zegt. “En dan heb je die priester nog niet gezien, Diederik” zegt Hravanid, “een mooie priester is dat, zoals hij ons stond te vervloeken bij onze eerste ontmoeting, Avaredis en ik, op de wier van Harinck.”
Ago maakt een wegwerp gebaar, en zegt “ach, die priesters en bisschoppen, grote huichelaars zijn het. Prekend over vrede en liefde, maar wel onze heiligdommen vernielen en onze wijzen vermoorden. En de Franken helpen in tijden van oorlog. En valse geschriften schrijvend, zoals die geschriften over die heiligen van hun. Wij hebben een geschrift over Willibrord in handen gekregen en gelezen. Hierin staat het verhaal van die Willibrord die zelf vele Frisii gedoopt zou hebben, rondtrekkend in het land. Maar wij weten nog altijd hoe hij werkte, als bisschop, en niet anders deed dan de organisatie van kerken bouwen en kloosters, en daar leiding aan geven. Hij stuurde pastoors en, hoe noemen ze dat ook weer? O ja, missiedienaren uit naar de mensen om ze van het nieuwe geloof te vertellen. En die Willibrord stuurde een gezelschap van soldaten naar onze tempel van Nord, aan de grote zee, de enigste die we hadden, nog gebouwd door de Romijnen. Die soldaten vernielden de tempel en bleven daar, om te voorkomen dat wij de tempel weer op zouden bouwen. Maar volgens dat geschrift had Willibrord dit alles zelf gedaan. Die Willibrord deed niets anders dan in zijn klooster of zijn bisschopskerk te zitten besturen. Dat geschrift verteld ook van duizenden Frisii die Christen werden, maar dat is nooit gebeurd. Vele anderen van de oude stammen van Germania zijn wel gedoopt, maar leven nog steeds volgens onze oude gewoonten. En dan dat verhaal over ons stamhoofd Radbode, dat Willibrord naar hem toekwam om hem ook Christen te maken, en te vragen om in zijn land te mogen rondtrekken. Willibrord is zelf nooit naar Radbode toe gegaan, maar ging regelrecht naar de Franken om vriendschap met hen te sluiten. Willibrord zond een pastoor naar Radbode, en toen die vertelde van die Christus, zei Radbode. “die verhalen kennen wij al lang, en dat geloof van jullie, maar het enige wat jullie van ons willen is geld om grote gebouwen te kunnen bouwen. Die Christus van jullie heeft gezegd dat zijn volgelingen nooit om geld mogen vragen, en dat staat in jullie eigen heilige boek, dat ik kan lezen, want ik heb leren lezen, dus weet ik dit. En daarom weet ik ook dat jullie geloof niets voorsteld dan de zucht naar macht en geld.” Die missiedienaren zijn toen ook nooit meer naar onze stammen gegaan.
En daarna kwam die Wynfreth, ook al uit het land van de overzijde van de grote zee, die het ook probeerde, maar ook niets kon doen. Die is daarna naar het oosten getrokken om precies hetzelfde te doen als die Willibrord. Maar hij kon er niet tegen dat wij Frisii geen Christen willden worden, dus toen hij oud was kwam hij weer naar ons toe, met een grote groep soldaten, om ons te dwingen om Christen te worden. Wij hebben dat natuurlijk juist gezien als een daad van oorlog, en zijn ten strijde getrokken tegen die bende soldaten, en allen gedood. En die Christenen vonden het toen vreemd dat wij die soldaten, en die Wynfreth gedood hebben.
Maar die Liudger, die heeft wel veel van ons, en de Saksen, Christen gemaakt.
Alles is ook snel veranderd, dat wat eens een deel van de vrije landen van de Frisii, Saxones, Menapii, Batavi en andere nu vergeten stammen waren, heet nu Francia en Flandria, met afgezette gebieden, soms begrenst door rivieren, en beheerst door rijke grondbezitters die zich graven noemen. Dat hebben die Franken uitgevonden. Verdeel en heers over de landen door middel van zulke graven, maar dat zal verkeerd gaan. Er zijn graven in Flandria, van oudsher Frisii en Franken, die nu alleen willen heersen, en heel Flandria vrij maken buiten Frankia. Vooral de graven van Friese afkomst maken zich daar sterk voor.”
Even is het stil, dan zegt Hravanid. “In de oudheid waren er nog vele stammen, maar alle waren het Germaanse stammen, die leefden volgens de oude Germaanse wetten en gewoonten, die leefden in vrije landen die niemand echt in bezit had. Er waren wel oorlogen, maar iedereen was vrij om te gaan wonen waar ze wilden, en de meeste stammen leefden vaak ook door elkaar heen, elkaar soms helpend in tijden van oorlog, zoals de Saksen de Frisii hielpen tegen de Franken, of nog verder terug in de oudheid, toen de Batavi hulp kregen van vele andere Germaanse stammen om tegen de Romijnen te vechten. Wist je dat de Batavi opgegaan zijn in de Saksen en de Frisii? Avaredis vertelde me dat de wijzen van de Saksen en Frisii uit het zuiden vaak afstamden van de Batavi. Deze wijzen vertelden ons ook dat een deel van de Batavi naar een nieuw gebied trokken en de stamvaders van de Dani zijn, het gebied dat Normannia heet, en tegenover het breedste deel van het grote eiland Brittania ligt.” Ago vulde toen aan, “en daarbij zijn ze zeevarende krijgers geworden, die de kusten onveilig maken. Maar meestal halen ze buit uit de rijke kloosters, en laten ze kleine dorpen met rust, of drijven handel met de bewoners van die dorpen. Ze hebben vaak mooi glas dat uit hun bossen komt om mee te handelen. En geroofde fibula of andere sierraden en oude munten, die weer goed gebruikt kunnen worden en omgesmolten worden tot nieuwe sierraden.” “ja” zegt Hravanid, “op één van de wieren in het noorden zit een goede siersmederij, waar ze dat oude spul dat de Dani komen brengen omsmelten tot nieuwe sierraden.”
Die avond steekt de wind op uit het noordwesten, die in de nacht aanwakkerd tot een storm, en twee dagen zal aanhouden.
Hravanid begint te gapen, en zegt tegen Ago dat ze blij was met zijn gezelschap, en dat hij in de hut kan blijven slapen. Ago accepteerd dit aanbod graag, want het weer is niet echt geschikt om buiten in de open lucht te gaan slapen. Woden zoekt die avond een dikke holle boom op om in te slapen, alleen met erg slecht en koud weer wil hij bij Hravanid in de hut slapen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb