Hoofdstuk 6
Hravanid en Ago waren gelijk begonnen met het opschrijven van alle oude kennis, maar door de omstandigheden van deze periode was het een langzaam proces. Het was winter, en het regende vaak, waardoor er niet veel gelegenheid was om te schrijven, en in de hut was het te donker.
Al snel brak de tijd aan voor het joelfeest, en Hravanid en Ago zouden dit gaan vieren in Warns, maar voor Woden was er niets te vieren, met alle vuren die ontstoken zouden worden.
Het was een kille en mistige dag waarop Hravanid, Ago en Woden naar warns liepen, dwars door het diepe moeras, waar Hravanid nu de weg zeer goed kende. En omdat het voor Ago de eerste keer was dat hij door het diepe moeras zou lopen, gaf Hravanid hem precies dezelfde instructies zoals Avaredis die aan haar had gegeven, zes seizoen cirkels geleden. Ze kwamen aan in Warns, en bij het langhuis van Hravanid’s ouders aangekomen, zagen ze de inwoners van het dorp al druk bezig met de voorbereidingen van het joelfeest. Ódgisl en Reginlind waren bezig met een zonnewiel op te hangen, het zonnewiel gemaakt van gedroogde biezen en twijgen, en één van de vele die verbrand zouden worden, één voor elke dag dat het feest zou duren. Dan was er het grote vuur, ook één van de vele, alhoewel de andere vuren door de mist niet gezien kon worden, maar deze waren verspreid over de hele lengte van het dorp Warns, dat bestond uit een langgerekt lint van langhuizen, hutten en voorraadschuren. Aflopend op haar ouders, die met de rug naar haar toe stonden, riep Hravanid vrolijk “gegroet oudjes!” Hravanid’s ouders draaiden zich om en Ódgisl gaf een schaterlag vanwege het woord oudjes, dat zijn dochter had gebruikt, wat Reginlind er toe bracht om op te merken, “het is blijkbaar niet de taak van een wijze vrouw om beleefdheid en respect voor ouderdom ten toon te spreiden.” Nog altijd lachend zegt Ódgisl daarop, “onze wijze vrouw blijkt toch wel respect voor ouderdom ten toon te spreiden, want zie, ze brengt een gast mee die een zeer respectabele ouderdom heeft” doelend op Ago, die met zijn verweerde gezicht en grijze haar zeker een respectabele ouderdom laat zien, in een tijd dat mensen meestal niet oud genoeg werden om zelfs maar grijze haren te krijgen. Ódgisl was nog niet grijs, maar wel kalend op zijn kruin. Ago introduceerde zichzelf en maakte kennis met ódgisl en Reginlind, en met meerdere dorpsbewoners van Warns. De kinderen in het dorp zagen direct dat Ago een krijger was, en kwamen al snel op hem af om te vragen naar heldhaftige verhalen over oorlogen en strijd. Aangezien de meeste ouders van de kinderen druk bezig waren met de voorbereidingen van het feest, waren ze maar wat blij dat Ago uitgebreid de tijd nam om sterke verhalen te vertellen. Hij vertelde hen over de strijd van de Friese en Saksische stammen tegen de Franken, over het zwaard van Bodene, en de Dani, die al plunderend door het westen van Germanie en over de grote zee trokken. Woden bleef staan aan de rand van het dorp, er waren teveel mensen en als wolf had hij een aangeboren instinct dat hem zei dat mensen ontweken moesten worden.
Die avond, toen het goed donker was, begonnen de festiviteiten. Alle inwoners waren naar het begin van Warns toe gelopen, waar het langhuis van Ódgisl en Reginlind was, welke op het uiterste oosten van het dorp stond. Het zonnewiel was dan ook daar geplaatst waar de zon elke dag weer opkwam, en met het aansteken van het zonnewiel, door de dorpsoudste, en onder het afsmeken van de terugkeer van de zon, hoopte men dat de zon weer terug zou keren van haar terugtocht naar het duister. Hierbij werden ook Freyr en Freya gesmeekt om de zon hierbij te helpen. Daarna werden de grote vuren aangestoken, en er werd vlees gebraden bij de vuren, en mede gedronken.
Er werd goed gefeest, met zang en vrolijkheid, en veel mede.
Later in de avond, toen de meeste feestgangers alweer in bed lagen, zat Ago alleen bij het vuur, en dacht na over zijn toekomst. Deze avond had Ago zich helemaal thuis gevoeld, en vele herinneringen van vervlogen tijden kwamen weer op bij hem, uit de tijd dat zijn stam, en zijn dorp nog bestond, waarin hij ook menige feesten had meegemaakt en gevierd, net als hier nu in Warns. Hij zag een nieuwe toekomst voor zich, hier in dat vreemde vlakke noordelijke land, waar de bewoners nog hetzelfde waren als vroeger in Flandria en Taxandria, voor het Christendom gekomen was. Hier was Ago weer onder gelijken, en daar, en dan, maakte Ago deze belofte aan Woden, “moge Woden mij bestraffen als ik deze gelofte breek, de gelofte van een oude krijger, om deze mensen met mijn leven te beschermen tegen alle gevaren die er zullen komen, zolang als ik nog de kracht in dit oude lichaam heb.” Ago gooide nog wat houtblokken op het vuur, en staarde in de vlammen. Door de nieuwe houtblokken kwamen er grijze rookpluimen op van het vuur, en opeens zag Ago aan de andere kant van het vuur, door de rook, een man staan die naar hem keek. Een oude man, met een lange grijze baard, en een oude versleten mantel aan, een oude verweerde staf in de rechterhand, waardoor de man op een oude reiziger leek. Maar het meest opvallende kenmerk van deze man was dat hij maar één oog had. Instinctief wist Ago dat dit Woden was, de oppergod, de hoogste onder de Asen, die ook wel de reiziger en éénoog werd genoemd. Woden keek Ago aan, en gaf hem toen een goedkeurende knik, als een goedkeuring van Ago’s gelofte, en om aan te geven dat Woden hem, Ago, aan die belofte zou houden. Ago knipperde even met zijn ogen, hij kon het moeilijk geloven dat hier tegenover hem de hoogste der Asen stond. Maar toen Ago nog eens goed keek, was Woden weer weg. Had hij het wel goed gezien? Hij was aardig aangeschoten van de mede, maar nu voelde hij zich weer nuchter. Ago dacht er even over na, en besloot om er met Hravanid over te praten.
Hravanid had heerlijk geslapen in haar ouderlijk langhuis, waar het lekker warm was, ondanks de tijd van het jaar. Een stuk of drie koeien achterin het langhuis, de plek die als gebruikelijk gereserveerd was voor het vee, in de lange open ruimte, straalden warmte uit. Tezamen met het haardvuur gaf dat meestal een behaaglijke warmte, behalve bij harde wind, als dan de koude tocht door het langhuis ging. Hoe zeer de mensen ook probeerden om een tochtvrij huis te bouwen, het was simpelweg niet mogelijk met behulp van natuurlijke bouwmaterialen. En die nacht was het koud, maar windstil geweest. Mede door de aangename warmte was Hravanid naakt gaan slapen, wat ze anders alleen in de warmere maanden deed. Hravanid kwam van onder de dikke schapenvacht vandaan en zag haar ouders en Ago bij het vuur zitten. “Ben ik dan de laatste der slapers?” zegt Hravanid tegen de anderen, terwijl ze een wollen hemd aantrok. Reginlind antwoordde “blijkbaar hebben wijze vrouwen meer slaap nodig dan gewone stervelingen zoals wij.” Maar Hravanid had geen tijd om het gesprek voort te zetten, want ze moest naar buiten om haar volle blaas te legen. Toen ze buiten was, vond ze het verrassend dat ze eigenlijk geen kou voelde, ondanks haar blote onderlichaam, behalve haar voeten, die in aanraking kwamen met de koude vochtige grond. Na deze noodzakelijke bezigheid, ging Hravanid weer snel naar binnen, om dan gelijk bij het vuur te gaan zitten, met haar koude voetzolen naar het vuur gericht. Nu zette ze het gesprek weer voort, en zei tegen haar moeder, “door de mede slaap ik langer dan anders, maar wordt ik wel wakker met een hele volle blaas.” Reginlind zegt dan “mede is dan ook een gezonde drank, zolang je er niet teveel van drinkt, want dan word je er ziek van. Maar ik ben zeker dat je oud en wijs genoeg bent om dat te voorkomen. En als je al zin hebt in eten, je weet waar je het gedroogde vlees kunt vinden, met het brood.” Hravanid bleef nog even zitten bij het vuur, de warmte voelde aangenaam aan haar voetzolen. Dan richt Ago zich tot Hravanid, en zegt “gisteren avond zat ik alleen bij het vuur, en dacht ik na over mijn toekomst hier, in deze landen. Het bevalt me hier, en ik heb besloten om hier te blijven. Ik heb daarom een gelofte gedaan aan Woden, de gelofte om de mensen hier in deze landen te beschermen tegen gevaren, voor zover ik dat op mijn leeftijd nog kan. En dan, zomaar uit het niets, zag ik Woden. Ik ben zeker dat hij het was, een oude man met een lange grijze baard, gekleed als een arme reiziger, en met maar één oog. Hij knikte een keer naar mij, zodat hij mijn gelofte goedkeurde, en mij eraan zou houden. Ik knipperde met mijn ogen, en toen ik beter keek, was hij weer weg. Nu vraag ik jou, Hravanid, als de wijze vrouw, heb ik Woden echt gezien? Of was het de mede?” Hravanid moest eerst haar gedachten ordenen, zo vroeg in de morgen, en liet alles wat Ago net gezegd had nog een keer door haar hoofd gaan. Daarna zei ze “Het is best mogelijk dat je Woden echt gezien hebt. Het is bekend dat hij Midgard regelmatig bezoekt, en zich onder de mensen begeeft. Wat ik wel zeker weet is dit; Woden heeft je gelofte gehoord, en hij zal je er inderdaad aan houden. Zolang je je aan die gelofte houd, en je best er voor doet om die gelofte te houden, zal hij je ook bijstaan. Doe je dit niet, en verzaak je jouw gelofte, zal hij je beslist niet meer bij willen staan, en je aan je lot overlaten. Maar zoals ik je ken, en Woden zal je zelfs nog veel beter kennen dan ik, zal hij weten dat je niet zal verzaken. Met die knik die Woden je gaf, bedoelde Woden dat hij je zal bijstaan wanneer je jouw gelofte vervult.” Hravanid pauzeert even, om dan te vervolgen, “het is een grote eer, dat de hoogste der Asen je bij zal staan, wees hier ook dankbaar voor.” Daarna was het stil in het langhuis, en iedereen daar rond het vuur was onder de indruk van wat er gister avond was gebeurd.
Later die ochtend nam Hravanid Ago mee, verder het dorp in, om hem voor te stellen aan andere bekenden en familieleden. Halverwege woonde een tante en oom van Hravanid, met hun vier kinderen. Terwijl Ago en Hravanid daar buiten stonden te praten, kwam er een jonge vrouw naar hen toe, een oude vriendin van Hravanid, Wick genaamd. Wick werd voorgesteld aan Ago, en Wick vroeg Ago en Hravanid om de kinderen in dit deel van Warns hun verhalen te vertellen. Ze had al gehoord van andere kinderen dat Ago ook mooie en spannende verhalen kon vertellen. Ze stemden bijde toe, en Wick ging op pad om een klein legertje kinderen bij elkaar te verzamelen, in twee groepen te verdelen, en elke groep aan Ago of Hravanid toewees. Zelf bleef Wick bij de groep die bij Ago was ingedeeld, en luisterde net zo gefascineerd naar de verhalen van Ago als de kinderen deden. Na een goed uur was de voorraad van verhalen op, Ago wist er niet meer, en Wick stuurde de kinderen weer terug naar waar ze hen gevonden had. Wick bleef nog even bij Ago napraten, en zei toen “je hebt een zeer avontuurlijk leven geleid, er zijn er niet veel die dat kunnen zeggen. En je was ook heel eerlijk in het verhalen van veldslagen, zonder jezelf als de grote held te benoemen. Maar ik denk dat je tijdens je verhaal over de slag in je dorp waarbij jij als enigste over bleef, niet alles verteld hebt. Zijn er dingen die je niet wilt vertellen, of heb je geheimen?” Ago zegt “nee, geen geheimen, maar...” en hij staarde even in het niets, terugdenkend aan de slag bij zijn dorp. Wick zegt dan “En je hoeft me natuurlijk niets te vertellen, ik zal niet van je verlangen dat je zomaar een vreemde in vertrouwen neemt.” Ago kijkt in de open en vriendelijke ogen van Wick, een vrij grote sterke vrouw, maar met zachte gelaatstrekken, en zegt dan “ik heb inderdaad niet alles verteld. Tijdens die slag in ons dorp, ben ik een dierbare verloren. Ik had een vrouw, en we waren van plan om een gezin te stichten. We hadden net een eigen huis gebouwd toen de troep soldaten kwam.” Ago nam een pauze, en staarde voor zich uit, en Wick kon nu het verdriet zien op het gezicht van Ago, en liet hem alle tijd om verder te vertellen. Na enkele minuten vervolgde Ago “mijn vrouw was één van de eersten die gedood werden, en ik zag haar dodelijk getroffen neervallen. Ik verviel in razernij, en verloor alle rede, en werd roekeloos. Maar hierdoor vocht ik nog verbetener, en heb ik veel meer vijanden verslagen dan wat ik anders zou doen. Ik had geen enkele angst meer, maar wou zo veel mogelijk vijanden doden voordat ik zelf naar het Walhalla zou afreizen. Totdat ik als enigste nog over was. Ik had niets meer, geen vrienden, familie, nog mijn vrouw. Er was geen reden voor mij om daar te blijven, dus heb ik alle dode dorpsgenoten in de huizen gelegd, en heb ik alle huizen in brand gestoken, en daarmee alle doden verbrand, wat bij ons de gewoonte was. De vijanden heb ik buiten laten liggen.” Wick was onder de indruk, en bleef even stil, en zei toen, “en daarna ben je een zwervend en avontuurlijk leven gaan leiden.” “Ja,” antwoordde Ago, “maar nu wordt ik te oud voor een avontuurlijk leven. Nu zoek ik een plek om me te vestigen, en misschien vestig ik mij hier wel, als de mensen hier mij willen opnemen in hun gemeenschap. Dit dorp bevalt mij wel.” Daarop zei Wick, “ik denk dat de mensen hier je al geaccepteerd hebben, dus dat is geen probleem. Je zult alleen wel een huis voor jezelf moeten bouwen, want er staat er geen leeg.” “Dat komt dan wel,” zegt Ago, en op dat moment komt Hravanid bij hen staan, zij is ook klaar met verhalen vertellen, vooral over de Asen en hun belevenissen. Hravanid en Wick praten dan over dagelijkse dingen, en hoe het leven is hier in Warns, en Hravanid verteld over de nieuwe mensen van Flandria die aangekomen zijn, en over Harinck en Diederik, en de moeilijkheden die zij veroorzaken, en dat alles nu anders is, veel gevaarlijker. Ago oppert dan om de mensen hier in het dorp te oefenen in het gevecht, zo dat als er vreemde soldaten opduiken om te plunderen, de mensen hier zich kunnen verdedigen. Wick denkt dat het een goed idee is, want er zijn wel een aantal zwaarden in Warns, maar eigenlijk heeft niemand echt ervaring in het gebruik van die zwaarden. Warns is altijd een rustig en vredig dorp geweest, en daardoor heeft niemand ervaring in strijden. Wick beloofd dat ze zal rondgaan om te vragen of er belangstelling voor is, en morgen zal ze dit aan Ago laten weten. Ago en Hravanid gaan terug naar het langhuis van haar ouders, om verder te werken aan het boek der oude kennis, zoals ze het nu noemen.
In de avond wordt er weer een zonnewiel aangestoken, evenals de andere vuren, en er wordt weer gefeest, met veel mede, zang en dans.
De volgende dag komt Wick met een aantal mannen met zwaarden, en twee vrouwen, die allen belangstelling hebben in gevechtstraining. Ago gaat hier mee aan de slag, en brengt zijn grote gevechtservaring in om de mannen en vrouwen alle kneepjes van het strijden bij te brengen. Niet alleen zwaardvechten, maar ook boogschieten, ongewapende vecht technieken, en vechten met andere voorwerpen die als wapen te gebruiken zijn, zoals gewone bijlen, messen, dorsvlegels, hooivorken, en knuppels. Ago verteld ze ook hoe belangrijk het is om als eerste de meest gevaarlijke vijand uit te schakelen, welke meestal ook de leider is van een troep soldaten, omdat dit het moreel van een troep soldaten naar beneden haalt. Ook leert hij de mensen om dit in een groepje te doen, dus met twee of drie mensen de meest gevaarlijke vijand bestrijden, zodat die geen kans krijgt om vele slachtoffers te maken. Wat ook belangrijk is, het omsingelen van de vijand, en van alle kanten tegelijk aan te vallen. En Ago leert de mensen om veel lawaai te maken, luid te schreeuwen tijdens de aanval, omdat dit angst aanjaagt aan de vijand. Hoe meer lawaai er gamaakt kan worden, des te groter de groep lijkt, ook al is de groep niet zo groot.
Het groepje dat gevechtstraining krijgt, wordt steeds groter, er komt steeds meer belangstelling, en vele inwoners van Warns krijgen nu les in het strijden van Ago. Hij beseft het dan nog niet, maar dit zou een groot verschil gaan maken in de toekomst van het dorp.
Wick, met haar grootte en kracht, bleek zeer goed te zijn in de strijd, en menig man moest het onderspit delven in oefen gevechten, waarbij ze soms wat hardhandig was en menig man pijn deed. Zij inspireerde hiermee ook al de andere vrouwen, die spoedig hetzelfde fanatisme lieten zien als Wick.
Tussen de bedrijven door, hielp Ago Wick met het repareren van haar huis, en langzaam maar zeker groeide de vriendschap tussen Ago en Wick tot meer dan dat. De eerste dagen sliep Ago in het langhuis van Hravanid’s ouders, maar op een dag kwam hij niet meer opdagen, en het nieuws dat Wick en Ago een relatie hadden verspreidde zich als een lopend vuurtje door het dorp.
Het joelfeest was afgelopen, en het boek der kennis was klaar, al de oude kennis was nu opgeschreven, en Hravanid nam afscheid van Ago en Wick, en van haar ouders, en ging weer door het diepe moeras, terug naar haar hut, en maakte Woden blij dat ze eindelijk weer weg gingen van de drukte van het dorp.
Hravanid vond een geschikte holle boom om het boek der oude kennis in te verstoppen. Ze wikkelde het boek in een doek, bevestigde twee ijzeren pennen binnenin de holte van de boom, boven de opening van de holte, die nog wat verder in de stam omhoog ging, en legde het boek op die pennen neer, zodat het boek uit het zicht was, en ook droog bleef. De boom was een al vrij grote linde, en Hravanid wist dat lindebomen ook zeer oud konden worden, zelfs als ze hol waren. Het boek had hier een goede plek.
Na een aantal dagen van wind en regen, en ook sneeuw, brak er weer een tijd van mooi weer aan. Vanuit de verste hoek van de kleivlakten, kwam het signaal voor de thing, en de familiehoofden verzamelden zich om af te reizen naar de Ermenbeam. De hoofden van het oostelijke deel, en een groter aantal van het westelijke deel, waartussen de Bordne stroomde, voeren met een schip zuidwaarts, terwijl de hoofden van het gebied aan weerszijden van de Flie stroom, tot aan de kust van de grote zee, ook met een schip naar het zuiden voeren. Dit schip was een Drakkar, gekocht van de Dani. Het was oud, maar nog altijd zeewaardig. Met dit schip kwamen grote Wird en zijn broer Gerulf, het eigenlijke familiehoofd, maar hij en Wird namen alle besluiten aangaande de familie en andere zaken op de Kimswier, te samen. Het was vloed, en door de westen wind stond er genoeg water in de slenk om door te varen tot voorbij de Bolwieren. De mensen op Sneecka zagen de Drakkar in de verte, en lichte paniek overviel de inwoners, en de landarbeiders op de kwelder, die zich snel uit de voeten maakten. Maar al snel bleek dat het lokale mensen betrof, mannen en vrouwen, die geen bedreiging vormden. De snelste route naar de Ermenbeam was via de wier van Sneecka, en dus kwamen alle familiehoofden daar langs. Harinck was verwonderd, en had al een vermoeden dat er een thing gehouden zou worden, en vroeg de passerende hoofden hiernaar. Er werd bevestigd dat er een thing werd gehouden, waarna Harinck vroeg waarom hij hier niets van wist, hij was tenslotte het hoofd van zijn familie. Hij besloot om met de groep mee te gaan, nieuwsgierig naar wat er besproken zou worden. Hij wist dat dit een speciale thing moest zijn, omdat de gewoonte was om een thing te houden vlak na de zaaitijd, en dat was nog ver weg.
De hele meute kwam aan op de plek waar de oude Ermenbeam gestaan had, maar die nu omlag, tot grote ontsteltenis van de aanwezigen. Zodra grote Wird en Gerulf de omgehakte Ermenbeam zagen, begonnen ze te brullen dat diegene die de Ermenbeam omgehakt had, direkt ter dood gebracht moest worden. Harinck wist inmiddels wie hiervoor aansprakelijk was, maar hield wijselijk zijn mond, hij wenste geen confrontatie met die reusachtige kerels, die blijkbaar ook erg ontvlambaar waren. Ago kwam met het hoofd van Warns aan, hij kende nu ook het pad door het diepe moeras, en Hravanid voegde zich ook bij hen. Hravanid leidde de grote groep nu naar haar nieuwe Ermenbeam, welke een zeer kalmerend effect had op de twee licht ontvlambare broers van de Kimswier. Iedereen ging in een grote kring zitten, waarop Hravanid in het midden ging staan, en aan Woden vroeg om iedereen hier aanwezig veel wijsheid te schenken. Daarna vertelde ze aan iedereen wat er gebeurd was, aangaande de moord op Avaredis, en het omhakken van de Ermenbeam, en dat Diederik hier verantwoordelijk voor was. Hravanid was nog maar net uitgesproken, of Wird en Gerulf brulden om het hardst dat al dat vreemde volk daar op de wier van Sneecka afgeslacht moest worden. Harinck voelde zijn maag omdraaien, en hij werd zeer bleek in zijn gezicht. Thrúthhilde maande de twee broers om stil te zijn en weer te gaan zitten, wat ze gedwee deden, tot verwondering van Harinck.
Nu werd er al snel unaniem besloten dat niet alleen de manschappen van Diederik gedood moesten worden, maar ook Diederik zelf, als aanstichter van deze daad. Harinck had niet meegepraat in de discussie, hij voelde zich teveel een buitenstaander, maar nu de beslissing gevallen was om Diederik en zijn mannen ter dood te brengen, meende hij zijn inbreng te moeten geven, en hij nam het woord. “Als Diederik en zijn mannen gedood worden, kan dit tot een reactie leiden van de aartsbisschop van Cologne, die de manschappen van Diederik geleverd had, als een leen. De aartsbisschop zou de moord op zijn mannen als een daad van oorlog beschouwen, en waarschijnlijk meer troepen sturen.” Verder kwam Harinck niet, want hij werd overstemd door Wird en Gerulf, die brulden “laat die troepen maar komen, we verzuipen ze allemaal in de grote zee!” En weer maande Thrúthhilde de twee broers om te zwijgen en weer te gaan zitten. Harinck durfde nauwelijks nog iets te zeggen, maar voegde toe dat hij hier toch wel rekening mee hield. Ook dit werd nu door de groep bepraat, maar het feit bleef overeind dat de daders volgens de oeroude wetten bestraft moesten worden. Nu moest nog bepaald worden wie de daders zou terechtstellen. Nu nam Hravanid het woord, en zei “ik wil voorstellen om de daders zelf terecht te stellen. Ik kan ze met mijn pijlen doden, één voor één, en zonder overig bloedvergieten. Als we met een groep naar de wier gaan om de daders terecht te stellen, zal er een strijd ontstaan, waarbij de mensen van Sneecka zich ook met die strijd zullen bemoeien, en dan vallen er doden die niet nodig waren. Heb ik gelijk Harinck?” Harinck bevestigde dat de inwoners van Sneecka allen Christen waren, en niet meer volgens de oude wetten leefden, maar volgens de Christelijke leer, en Diederik is hierin hun leider. Als Diederik aangevallen zou worden, dan zouden alle gewapende mannen op Sneecka de strijd aangaan om Diederik te beschermen. Hravanid voegde hieraan toe dat zij in haar eentje onnodig bloedvergieten kon voorkomen. Hier werd nu over gestemd, en dit plan werd goedgekeurd. Harinck werd op het hart gedrukt om hier niet over te praten wanneer hij weer thuis was op Sneecka, en Harinck, kijkend naar de twee broers van de Kimswier, kon zich voorstellen wat er zou gebeuren wanneer hij Diederik zou waarschuwen. Deze twee reusachtige kerels waren waarschijnlijk al genoeg om de hele wier te verwoesten, laat staan de overige inwoners van de klei vlakten, waarvan er meerdere waren die flink groter waren dan de meeste mensen in Flandria.
De thing was nu ten einde, maar iedereen bleef overnachten, het was al avond, en zelfs voor Harinck was het al te laat om voor middernacht nog thuis te komen.
Maar bij het eerste licht van de volgende ochtend, wou Harinck er stilletjes tussen uit knijpen, maar Ago zag hem vertrekken, en riep hem na; “Harinck!...onthou wat er gezegd werd, en zeg ook niets over de nieuwe Ermenbeam. Je weet wat je te wachten staat als Diederik er weet van krijgt en deze ook omhakt.” Harinck was gestopt en had zich omgedraaid, en zag nu ook de dreigende blikken van grote Wird en Gerulf, en een koude rilling liep over zijn rug. En Harinck zei met angst in zijn stem, “ik zal er niets over zeggen, geloof me!” En hij liep snel verder.
Harinck was al een tijdje op zijn wier, toen de grote groep terug kwam en over de wier verder liep naar hun schepen. Diederik stond voor de sint Maarten kerk, en keek naar de groep passanten. Twee van hen vielen hem gelijk op, twee reusachtige kerels, met grote woeste baarden, die, toen ze Diederik zagen, riepen, “jij hebt onze Ermenbeam omgehakt, en onze wijze vrouw vermoord, laffe hond!” en “jij hebt je lot verspeeld!” waarbij ze dreigend naar hem wezen. Diederik kreeg het onmiddellijk benauwd bij het zien van die grote kerels met hun dreigende blikken, en schielijk ging hij zijn kerkgebouw binnen, in de hoop dat het hem een veilige haven bood tegen die woeste barbaren. Harinck zag dit gebeuren, en de moed zakte hem in de schoenen, want hij wist dat er meer troepen van de aartsbisschop zouden komen, en als Diederik zich bedreigd voelde, zou hij deze troepen inzetten om de barbaren, zoals Diederik alle niet Christenen hier op de kleivlakten noemde, onder de duim te krijgen. Dit zou tot een oorlog leiden, en koning Otto zou waarschijnlijk zelfs nog meer troepen sturen om dit hele gebied onder zijn bewind te krijgen. En dat was iets dat Harinck wilde voorkomen, omdat hij zichzelf als de graaf over dit hele gebied zag. Hij zou de heerser zijn hier, niet koning Otto. Maar de toekomst zag er niet erg rooskleurig uit voor hem nu. Harinck kon alleen maar hopen dat het Hravanid niet lukte om Diederik en zijn mannen te doden, en dat er rust en vrede zou heersen in dit hele gebied, zodat die nieuwe troepen die nu onderweg waren, daarna zouden vertrekken omdat er hier niets voor ze te doen was. Harinck besefte dat hij nu tussen twee vuren in zat. Hij had Diederik nodig om de kerk hier in dit gebied structuur te geven, en de hele bevolking hierin onder te brengen, alhoewel hij dat nu ook niet meer zag gebeuren. Dit volk wat hier leefde, was gehecht aan hun vrijheid en zouden niet snel veranderen. Harinck had meer immigranten vanuit Flandria nodig om een grote achterban te krijgen, waaruit hij desnoods een leger kon opbouwen, om dan uiteindelijk graaf over dit hele gebied te kunnen worden. Of in ieder geval zijn oudste zoon na hem. Harinck had zelfs al nagedacht over hoe hij dit land zou gaan noemen. Hij had eerst aan nieuw Flandria gedacht, maar aangezien hij en vele anderen uit Flandria afstamden van de oude Frisii, had hij aan Friesland gedacht, en zo zou zijn graafschap heten, graafschap Friesland. Maar dat lag nu nog erg ver weg.
Maak jouw eigen website met JouwWeb