Hoofdstuk 7

 

De winter was ook nu weer mild geweest, met af en toe nachtvorst, en soms een beetje sneeuw, maar meestal was het afwisselend regen of mooi weer, met weinig harde winden. De zaaitijd zou spoedig aanbreken, en Hravanid was al aan het nadenken over de onderwerpen voor de reguliere thing, na de zaaitijd. Ze had ook zitten denken aan hoe ze Diederik en zijn mannen kon doden, en had een plan gemaakt om Diederik en zijn mannen naar haar bos te lokken, om ze dan te doden. Maar dit zou moeten wachten tot dat de bladeren weer aan de bomen en struiken kwamen.

 

Het was nog maar net halverwege de dag, toen ze opeens haar naam hoorde roepen, en het kwam van de plek waar de oude hut gestaan had. Woden had tot dan toe niets gemerkt, maar nu was hij waaks, en gromde. Er werd weer geroepen, en het was een bekende stem dacht ze, een stem als van een tiener, een nog erg jonge man. Hravanid liep naar de plek van de oude hut, en zag daar de zoon van Abbo staan, Dowe. Hij was al een flinke jonge man geworden, gespierd door het harde werk op de boerderij van zijn vader en moeder. Hravanid zag gelijk de ernstige blik op het gezicht van Dowe, en vroeg, een beetje ongerust “Gegroet, Dowe, ben je gekomen omdat er iets gebeurd is op jullie wier?” En Dowe stak gelijk van wal, “gegroet Hravanid, wijze vrouw. Ik ben gekomen om je in te lichten over de nieuwe troepen die aangekomen zijn op de wier van Sneecka. Twee schepen met manschappen zijn aangeland, allemaal soldaten, zeker honderd mannen. Sommigen droegen zelfs van die ijzeren kleren, kolders geloof ik dat die zijn, en met van de beschilderde doeken aan een paal gebonden, met tekeningen van dieren en kleuren. De oude man die voorop liep had een kolder aan met een zwart kruis er op, net zo een kruis als op dat kerk gebouw van Diederik. Ze spraken in dat dialekt van Flandria, maar dan weer een beetje anders. En die Diederik zat ze vol vreugde op te wachten, en begroette ze als waren ze zijn beste vrienden.” Hravanid was meteen ongerust, want als dit nieuwe troepen voor Diederik waren, en het waren er zeker honderd, dan liep zij veel gevaar, en misschien ook alle bewoners van deze landen. Hravanid zei kordaat, “kom, ik neem je mee naar Warns, waar je Ago kan vertellen wat je gezien hebt. Hij zal misschien weten waar die troepen vandaan komen, en waarom ze hier zijn, al heb ik wel een vermoeden. Maar eerst naar mijn hut, om vier zwaarden te halen.” Hravanid leidde Dowe naar haar hut, en ook hij was erg verbaasd om de perfect gecamoufleerde hut te zien. Hravanid haalde de vier zwaarden uit de hut, de zwaarden van de vier soldaten die zij en Woden en Ago gedood hadden, voor het joelfeest. Daarna leidde Hravanid de weg, en haastte zich om voor het donker in Warns aan te komen.

 

De twee kwamen nog net voor het donker aan in Warns, wat al in de avond was in deze tijd. Ze liepen recht op het huis van Wick en Ago aan, en troffen hen samen buiten aan. Wick en Ago zagen gelijk dat dit geen gewone visite was, maar dat er wat aan de hand was. Hravanid en Dowe kregen eten aangeboden, en namen dit dankbaar aan, en aten gulzig omdat ze honger hadden gekregen van de lange tocht, vooral Dowe, die erg moe was. Na het eten begon Dowe te vertellen wat hij gezien had, en Ago vroeg hem om gedetailleerde beschrijvingen van de oude man in een kolder, welke Ago malienkolder noemde, en van de vaandels, zoals hij de beschilderde doeken noemde. Nadat Ago al deze details had gehoord gromde hij alleen maar de woorden “Willem van Kessel” en staarde met een harde trek om zijn mond in het duister. Wick zag dat dit slecht nieuws was, en vroeg aan Ago om te vertellen wie die Willem van Kessel was, want het maakte haar ongerust. Ook Hravanid wilde graag weten wie die man was, want ze had al begrepen dat deze man met zijn troepen zeer slecht nieuws voor haar was. Ago keek Wick nu strak aan, en zei “Willem van Kessel was de aanvoerder van een troep manschappen, dertig seizoen cirkels geleden. Hij was er op uit gestuurd om straf expedities uit te voeren, naar een dorp van een stam der saksen, en naar een dorp van Frisii. Dat dorp was mijn dorp, en het waren zijn manschappen die mijn dorp overvielen en bijna iedereen doodden.” Ago keek weer voor zich uit, en vervolgde na een korte pauze “Willem van Kessel is een fanatiekeling, en beroepssoldaat. Hij heeft zich opgewerkt tot ridder van koning Otto, en leid nu de elite troepen van de koning. Hij is berucht en beroemd om zijn daden, en heeft nog nooit een slag verloren. Net als mij, heeft hij ondanks zijn gevaarlijke beroep, toch een hoge leeftijd kunnen behalen. Vooral omdat hij een zeer goede krijger is, die nog nooit door iemand verslagen is.” Hravanid zegt dan “maar dat ben jij ook, jij bent ook nog nooit verslagen.” Ago kijkt haar aan met een schampere glimlach en zegt, “dat komt ook omdat ik verstandig genoeg ben om op tijd terug te trekken, wanneer het mij duidelijk is dat een slag verloren is. Willem geeft niet op, hij zegeviert of sneuvelt, terugtrekken doet hij nooit, en dat maakt hem zo gevaarlijk.” En weer is het even stil, en de aanwezigen in het huis denken na over wat er gezegd is. Opeens verbreekt Ago de stilte, en richt zich tot Dowe, en vraagt “zijn alle troepen van af de schepen gekomen, en op de wier van Sneecka terecht gekomen?” “Ja,” antwoord Dowe. Daarop zegt Ago “dan moeten we morgen direkt naar de wier van je ouders gaan, en ze daar weg halen. Die honderd manschappen kunnen niet allemaal op de wier van Sneecka blijven, ze zullen andere slaap plekken nodig hebben, en voedsel. Willem zal zijn troepen verdelen, en ze op andere plekken legeren, en dat zullen omringende wieren zijn, en ze zullen de voorraden van die wieren moeten gebruiken om in leven te blijven. Wanneer die op zijn, zullen ze andere wieren plunderen. Die manschappen van Willem kennen geen genade, ze moorden en plunderen, en jouw familie loopt gevaar. Morgenvroeg gaan we direct naar jullie wier.”

 

In de vroege ochtend vertrekken Hravanid, Ago, Dowe en Woden met een boot naar het noordoosten, richting Sneecka, over de rivier Fluus, welke hen tot voorbij het veengebied brengt, en vlakbij de klei vlakten. Ze passeren het Zwarte Woud aan hun linkerkant, met aan hun rechterkant een ruig veen landschap. Verder stroomopwaarts is het landschap wat minder ruig, met hier en daar veen poelen, en ook de rivier gaat soms over in kleine meertjes. Na een lange tocht bereiken ze de zijstroom die hen tot dichtbij Sneecka zal brengen, totdat de beek te ondiep wordt, en ze verder moeten lopen. En wanneer ze op het overgangsgebied komen tussen het veen en de klei vlakte, kunnen ze ook veel verder over het vlakke landschap kijken, wat in het onregelmatige en begroeide veen gebied onmogelijk is. Eerst zien ze de grote wier van Sneecka, en dan kunnen ze de wier van Abbo en Reginlind zien, en wat ze zien laat hun bloed stollen. De afstand is groot, maar niet zo groot dat ze kunnen zien dat er allerlei soldaten op de wier rondlopen, maar van Abbo, Reginlind, of hun dochter, is geen spoor te bekennen. Twee soldaten leiden koeien tot op de wier, anderen zijn kippen aan het vangen, en voor de drie die dit schouwspel gadeslaan, is het direct duidelijk wat hier gebeurd is. Ze zijn te laat. Dowe geeft een schreeuw van vertwijfeling “neeee!” en wil naar zijn wier rennen, maar Ago pakt hem snel beet en trekt Dowe terug, terwijl hij snel een blik werpt op Sneecka, waar Diederik op de rand van de wier staat te kijken. Diederik had de schreeuw van Dowe gehoord, had hen zien staan, en begon direct te roepen en naar het groepje te wijzen. Het was voor Ago duidelijk wat Diederik aan het doen was, het mobiliseren van de manschappen van Willem, om die manschappen op het groepje af te sturen, met de bedoeling hen te doden. Ze moesten hier weg, en snel, voordat de troepen van Willem ze te pakken kreeg. “Weg van hier!” riep Ago, en hij beende weg, Dowe met zich meetrekkend, die eerst nog tegenstribbelde, totdat hij het besef kreeg dat zijn familie verloren was. Hravanid en Woden volgden, Hravanid met haar boog in haar hand, klaar om te schieten op achtervolgers die binnen haar bereik kwamen. Ze waren al snel weer in het ruigere terrein dat hen dekking bood, maar ook het zicht op hun achtervolgers belemmerde. Vlak daarvoor had Hravanid nog over haar schouder gekeken, en zag minstens tien mannen van de wier afkomen. Het groepje had niet veel voorsprong op de achtervolgers, en er was geen tijd om de andere bootjes in de beek aan hun boot te knopen om ze mee te nemen de rivier op, zodat de achtervolgers zouden moeten achterblijven. Ze stapten in hun boot, en boomden weg, maar daar waren de achtervolgers ook al. Hravanid stopte met bomen, nam haar boog van haar rug, en schoot twee pijlen naar de achtervolgers, waarvan één doel trof, en de getroffen soldaat viel neer. De achtervolgers hadden geen van allen bogen bij hun, alleen zwaarden en speren, en aangezien Hravanid alweer een nieuwe pijl op de boog had, gingen de overige mannen snel in dekking. Dit gaf het vluchtende groepje meer voorsprong, en ze verdwenen uit het zicht door een bocht in de beek. De achtervolgers stapten nu ook in bootjes, en zetten de achtervolging voort. In de meanderende beek waren de vluchtelingen soms in het zicht, maar meestal ook niet, totdat de vluchtelingen op de rivier terecht kwamen, welke wijder was, waardoor ze vaker in het zicht van de achtervolgers kwamen. Hravanid bleef achterom kijken, en toen ze zag dat de eerste boot met achtervolgers binnen het bereik van haar pijlen kwam, schoot ze op de achtervolgers, en schoot er één neer, wat tot veel geschreeuw van de anderen leidde, die dan ook direct stopten, totdat ze weer buiten bereik waren. De achtervolgers wisten nu dat Hravanid een scherpschutter was, en ze bleven buiten het bereik van haar pijlen.

Nu moesten de vluchtelingen een beslissing nemen, doorgaan naar Warns, of naar de bossen en heide waar Hravanid woonde. Onder het varen werd er overlegd, en de voors en tegens overwogen. In de bossen konden ze zich lang verbergen, maar Willem’s troepen konden in grote getale komen, en systematisch alle bossen afzoeken, waardoor ze snel gevonden konden worden. Ago wist dat er goede spoorzoekers in het leger van koning Otto zaten, en ze zouden in staat zijn om zelfs de goed gecamoufleerde hut van Hravanid te vinden. Maar terug naar Warns gaan zou de andere inwoners van Warns in gevaar brengen. Uiteindelijk werd besloten om naar Warns te gaan, en daar de achtervolgers opwachten, met de andere inwoners van Warns, die nu geoefend in vecht technieken waren. De achtervolgers waren nu nog maar met acht man, en zij zouden niet tegen een overmacht kunnen vechten.

Zo gingen ze verder, met de achtervolgers steeds buiten het bereik van de pijlen van Hravanid blijvend. De achtervolgers wisten dat de vluchtelingen op den duur vermoeid zouden worden, en dat besef hadden de vluchtelingen nu ook, die zo langzamerhand ook echt moe werden. Er was maar één kans om de achtervolgers te kunnen veslaan, en dat was het Zwarte Woud. Daar konden ze aanleggen, en Hravanid kon in de dekking van het bos, de achtervolgers bestoken met haar pijlen. Het was nu niet ver meer, ze konden de hoge zwarte Elzen al zien, waarvan sommge bijna tot in de rivier groeiden. Ago stuurde de boot naar een goede landingsplek, en in volle vaart lieten ze de boot aan de grond van de oever lopen, waarna het viertal snel op de wal sprong, en het bos in strompelden, want het was zeer moeilijk terrein, met niet alleen vele jonge en oude bomen, maar ook veel kreupelhout, stammen van omgevallen bomen, en braamstruiken die afgestorven waren tijdens de winter, maar nog wel al hun doornen aan de takken hadden. Hravanid en Woden sprongen over een omgevallen boom, en Hravanid stopte, draaide zich om en hurkte achter de stam neer, terwijl Ago en Dowe nog wat verder liepen, en dan ook in dekking gingen zitten, hijgend van de inspanning. Hravanid gluurde voorzichtig over de boomstam heen, en zag de achtervolgers ook landen. De achtervolgers tuurden in het half donkere bos, dat zelfs in deze tijd, met de bomen nog niet in blad, toch niet veel licht doorliet, vooral door de dichte begroeiing van de zwarte elzen. De donkere stammen van die zwarte Elzen hielpen ook niet mee. Zodra de achtervolgers allemaal op het droge waren, en het bos inliepen, spande Hravanid haar boog, Ze mikte secuur, en schoot, en de eerste van de achtervolgers viel dood neer. Razendsnel had Hravanid alweer een pijl op haar boog aangelegd, en schoot weer een soldaat neer. En juist op dat moment begon Woden met een lange haal te huilen. Hravanid wist dat ze de rest van de achtervolgers niet meer aankon, wanneer ze op haar af zouden stormen, en sprong op , en rende verder het bos in. Een paar seconden later werd de huil van Woden beantwoord door een andere wolf, aan de andere kant van het niet zo grote bos. Dit werd gevolgd door nog een huil, en nog een, totdat er meerdere wolven huilden, en dit klonk niet ver van hen vandaan. De achtervolgers waren nu nog maar met zes man, met voor hen die duivelse vrouw, die al flink wat slachtoffers had gemaakt. De oudere man met zijn slagzwaard was niet te zien, en die kon ergens in een hinderlaag op hen wachten. En dan was er die wolf, waarvan ze eerst dachten dat het een wolfshond was, geen echte wolf, maar nu wisten ze zeker dat het een wolf was. En verderop, ergens in dit donkere bos, was een heel roedel wolven. Twijfel overmande de groep achtervolgers nu, en zij waren zeker niet levensmoe. Ze stopten bij de boomstam waar Hravanid had gezeten, en overlegden. Ze waren het al snel eens met elkaar, dat dit een zelfmoord missie kon worden. Het aanhoudende gehuil van de wolven deed hen besluiten om terug te gaan. Het zou ook niet lang meer duren voordat het donker werd, en om daar in dat bos te overnachten leek hen ook niet veilig. Ze wisten ook dat hun leider, Willem, kwaad zou zijn dat ze de vluchtelingen niet hadden kunnen doden, maar dat hadden ze liever dan hier in dit donkere wolvenbos te blijven. De troep soldaten liep terug, namen hun dode kameraden mee, gingen weer in hun bootjes, en voeren terug.

 

Ago, Dowe, Hravanid en Woden bleven achter in het bos. Ze waren uitgeput van de lange boottocht en waren hongerig. Woden was nog fris, hij had bijna de hele dag in de boot gezeten zonder enige inspanning, maar ook hij had honger. Woden besloot om op jacht te gaan. Hij ging dieper het bos in, maar in de tegenovergestelde richting dan van waar hij de wolven had horen huilen, hij wilde uit de buurt blijven van die roedel wolven. Woden was hier een indringer in hun territorium. Hij vond een smal wildpaadje dat hij volgde, en pikte de reuk van reeen op welke hij volgde. Woden wist dat het een jong spoor was, en dat de reeen dichtbij konden zijn, dus sloop hij voorzichtig verder. Niet veel verder werd het bos wat lichter, en nu kon hij de reeen ook in de hem tegemoetkomende wind goed ruiken. Na nog wat verder geslopen te hebben, kwam Woden bij een open plek in het bos, waar wat gras en heide groeide, en waar drie reeen graasden. De wind stond gunstig, zodat de reeen hem niet ruiken konden, en Woden maakte zich klaar voor de aanval. Hij spande de spieren in zijn krachtige poten, en schoot toen op volle snelheid naar voren, recht op een ree af, die eerst verstijfde van schrik, maar zich herstelde en omdraaide om weg te lopen, maar was te laat om de aanstormende Woden voor te blijven. Voor Woden was het nu een koud kunstje om de ree te doden. Daarna begon hij de buik open te rijten, en de ingewanden te eten, voor wolven het lekkerste deel van de prooi.

Nadat Woden zijn buik vol had, zei het instinct hem om ook voor de roedel te zorgen, en ging hij terug naar Hravanid, om dan voor haar te gaan staan met een kwispelende staart en haar aan keek, om zich dan om te draaien en een paar stappen terug liep van waar hij gekomen was. Hravanid had de met bloed besmeurde bek van Woden gezien, en wist wat hij bedoelde. Het was niet de eerste keer dat hij een prooi voor haar gedood had. Hravanid stond op en zei tegen Ago en Dowe, “Woden heeft voor ons wat eten gevangen, en hij leid ons er naar toe,” Ago en Dowe stonden zonder veel enthousiasme op en volgden, moe als ze waren, maar ook hongerig. Woden leidde de groep naar de aangevreten ree, en Hravanid zag dat er nog genoeg vlees aan het karkas zat voor hen alle drie.

Er werd hout gesprokkeld en vuur gemaakt, de ree gevild en de beste stukken vlees werden van het karkas gesneden, welke dan aan stokken geprikt boven het vuur werden gebraden. Het was inmiddels donker geworden, en nadat alle drie verzadigd waren, gingen ze ook al snel rondom het vuur liggen om te slapen. Echt comfortabel was het niet, en de nachten waren nog steeds koud, maar ze hadden geen keuze. Hravanid kon tenminste nog lekker tegen de dikke vacht van Woden aan liggen.

Vroeg in de ochtend werden ze weer wakker, stijf en koud, maar wel wat uitgerust. Dowe echter, had niet veel geslapen, want de beelden van die soldaten op zijn wier spookten de hele nacht door zijn hoofd, en de gedachte dat zijn ouders en zuster nu dood waren. Dowe zat bij het uitgedoofde vuur voor zich uit te staren, de kleine ijzeren Tonger hamer, die met een touwtje om zijn nek hing, met zijn rechterhand vasthoudend. Langzaam maar zeker begon het vuur van de wraak in hem te branden, en dacht hij aan het doden van de soldaten die op zijn wier waren nu, en Diederik, en het in brand steken van dat grote houten kerkgebouw. Misschien zou hij alle huizen en schuren op Sneecka in brand moeten steken.

Ago en Hravanid zeiden niets, maar konden wel raden wat er in het hoofd van Dowe omging. Hravanid sprokkelde nog wat hout, en Ago sneed nog wat stukken vlees van het kadaver. Het vuur werd opgerakeld en het vlees gebraden, terwijl Ago en Hravanid de situatie bespraken. Ago zegt dan, “we hebben nu hulp nodig, we kunnen dat leger van Willem niet aan, ook niet met de inwoners van Warns. We zullen ons eigen leger moeten vormen om tegen dat leger van Willem te kunnen vechten. We moeten wel, anders zal hetzelfde gebeuren als met mijn oude stam. Dit leger van Willem is hier vanwege Diederik, en Diederik zal dat leger willen inzetten om alle bewoners van deze landen te dwingen om gedoopt te worden. Zo hebben die Christenen dat altijd gedaan, waarna de zeg maar veroverde landen onder een bisschop vallen, die dan de arme bevolking nog armer maakt door hen als lijfeigenen voor hem te laten werken, omdat de bisschop dan al het land bezit, en dus de opbrengsten opeist. Ik kan me voorstellen dat die Diederik graag bisschop zou worden over de klei vlakten, en dat is een groot gebied. Dat zou hem al snel rijk en machtig maken.” Hravanid vult aan “en ik sta hem in de weg, want ik zorg er voor dat de mensen hier niet vergeten wat hun afkomst is, wie hun goden zijn, en hoe we volgens onze oude wetten en gewoontes kunnen leven. De strijd is tussen hem en mij. Ik ga bij de wieren langs om een leger te vormen. Er is niet veel tijd, er moet gezaaid worden, en als het eenmaal zaaitijd is, wil niemand vechten.”

 

Wat later liepen alle vier terug naar de rivier, en zagen dat de mannen van Willem hun boot van de wal getrokken hadden, waarna deze weggedreven was. Ravanid en Ago overlegden wat de beste weg terug naar Warns zou zijn, toen er een bootje vanuit de richting van warns over de rivier kwam. Ago zwaaide naar de twee mannen in het bootje, en de mannen zwaaiden terug, en riepen iets, wat niet te verstaan was door de grote afstand, en ze wezen naar achteren, waarna ze hun bootje omdraaiden, en terug voeren. Ago zei tegen de anderen dat hij dacht dat de mannen nu hun boot zouden oppikken, en naar hen zou slepen. En na een half uur wachten, zagen ze inderdaad de twee mannen in hun bootje weer verschijnen, met de grotere boot achter hen aan slepend.

Toen de mannen aangeland waren op de oever waar Ago, Hravanid, Dowe en Woden stonden te wachten, vertelden de mannen dat ze de boot hadden zien drijven, en daarom waren uitgevaren om te zien waar het viertal was gebleven.

Nu konden ze allen weer terugkeren naar Warns, waar Ago geen tijd verloren liet gaan om de verdediging van het dorp op te zetten. Hij wist dat Willem zou komen met zijn manschappen, maar dit keer kon het dorp zich voorbereiden, iets wat de mensen van het oude dorp van Ago nooit hadden kunnen doen. Ago was vastbesloten om deze strijd om het dorp te winnen, en hij wist precies hoe hij dat kon organiseren. Hravanid was in tweestrijd, of ze zou blijven en meehelpen met het verdedigen van het dorp, of direct vertrekken om een leger op te bouwen. Ago verzekerde haar dat de strijd met of zonder haar niet veel anders zou verlopen, en dat het belangrijker was om een leger op te bouwen. Hravanid besloot om te vertrekken, en voer over de Fluus naar Starum.

 

Willem van Kessel was woedend. Tien goed geoefende strijders waren erop uit gestuurd om één krijger, één vrouw, met alleen maar een handboog, en één jongen te achterhalen en te doden. Maar een zielig groepje van zes man, bang voor wolven en een donker bos, waren teruggekeerd, zonder hun missie te doen slagen. Het voelde voor Willem als een vernederende nederlaag, en dat kwam bij hem nooit voor. Nog nooit eerder waren zijn mannen verslagen, tenminste dat hield hij zich voor. Willem zou nu zelf een expeditie leiden. Hij had Harinck gevraagd om een beschrijving van het landschap te geven, en van het dorp langs de rivier, maar Harinck kon hem geen goede gedetailleerde beschrijving geven, aangezien hij zelf nog maar één keer over de Fluus naar Starum gevaren was. Willem, nog steeds overtuigd van zijn onoverwinnelijkheid, nam het besluit om met nog eens tien manschappen de rivier de Fluus af te zakken, en de vluchtelingen op te sporen. Hij vermoedde dat ze in dat dorp verbleven.

Willem liet twee boten uitrusten met proviand voor enkele dagen, pikte negen goede krijgers uit, allen voorzien van een malienkolder en helm. Hij nam geen boogschutters mee, alleen mannen met zwaarden, omdat er in een dorp eigenlijk alleen lijf aan lijf gevechten zouden voorkomen.

Later op de dag vertrokken ze, en ze kwamen tot halverwege de Fluus rivier, waar ze een geschikte plaats op de oever vonden om te overnachten. Vroeg in de ochtend van de volgende dag, voeren ze verder, totdat ze de boten van Warns zagen liggen, en het pad naar het dorp. Het dorp was uit het zicht hier, ze moesten eerst aan land gaan en heuvel op over het pad lopen. Spoedig bereikten ze de eerste huizen van het dorp, en ze zagen dat het er verlaten uitzag, maar Willem vermoedde dat zijn troep gezien was en dat de bewoners zich verderop verscholen hielden. Hij was toch voorzichtig genoeg om een aantal mannen opdracht te geven om in de huizen te kijken of er geen gewapende mannen verscholen zaten, maar alle huizen waar ze in keken waren leeg. In het eerste deel van het dorp was er niemand te zien, maar er was nog een deel, verderop. Nietsvermoedend liep de troep verder, ze hadden deze situatie vaker meegemaakt. Vaak waren alle inwoners verscholen in het grootste huis, met een aantal gewapende mannen er voor als verdediging. En dit beeld werd bevestigt, want verderop in het dorp, zagen ze een groepje mannen met zwaarden staan. Zelfverzekerd liep willem aan de leiding van zijn troep, de vijand bestuderend. Één van die mannen viel direct op, een sterk uitziende man met grijze haren, en Willem schatte de leeftijd van die man als net zo oud als hij zelf was. Verder had die man een zeer oude helm op, een helm die niemand meer droeg, maar toch had hij zo een helm vaker gezien. Verder had die man een groot slagzwaard, dat de man voor zich hield, met de punt van het blad op de grond, en met beide handen op het contragewicht rustend. De mannen die hen daar op stond te wachten, zagen er rustig uit. Te rustig, en het instinct van Willem zei hem dat er iets niet klopte. Terwijl Willem en zijn troep dichterbij kwam, gaf Willem het bevel om te spreiden, en de troep waaierde uit. Op hetzelfde moment zag Willem dat het blad van het slagzwaard runen ingekerfd had, en hij zag de ijzeren vastberadenheid in de ogen van deze oude krijger. Opeens hief de oude krijger zijn zwaard omhoog en riep luid “het zwaard van Bodene zal je ondergang worden!” en een schok ging door het lichaam van Willem, want hij wist wat het zwaard van Bodene was, en kende de legende. Maar tijd om er over na te denken was er niet, want de roep van die oude man was het sein voor de aanval, en een luid gebrul klonk uit de kelen van de Warnsers, en ze stormden als één man naar voren. Maar dat was niet het enigste wat Willem en zijn mannen hoorden, want nu kwam er zelfs nog meer gebrul en gekrijs van achteren, en van opzij. Ago en de twee mannen die hem flankeerden stormden recht op Willem af, met hun zwaarden vooruitgestoken, en één met opgeheven zwaard. Deze tactiek was totaal onverwacht, en getuigde van een geoefende techniek, en Willem kon zich hier niet goed tegen verdedigen, en al helemaal niet de overhand krijgen in dit gevecht. Hij kon nog wel twee zwaarden met één zwaai afweren, maar de man die zijn zwaard had opgeheven liet zijn zwaard met kracht neerkomen op de schouder van Willem, zijn rechterschouder, waar de arm aan zat waarmee hij zijn zwaard vasthield, en zonder zij malienkolder, zou hij nu zijn rechterarm kwijt zijn geweest. Het malienkolder kon echter niet voorkomen dat er een felle pijnscheut door de schouder ging van Willem. Door zijn ervaring wist Willem dat hij snel een paar passen naar achteren moest doen, om dan genoeg ruimte te hebben om met zijn zwaard op de aanvallers te hakken. Hierdoor zag Willem vanuit zijn ooghoeken al de andere inwoners van Warns, die op zijn troep afgestormd waren, mannen, vrouwen en zelfs kinderen. Wat Willem nooit vermoed had, gebeurde hier. Iedereen die het aandurfde om te strijden, was op Willems troep afgestormd, gewapend met bijlen, dorsvlegels, hooivorken, knuppels, en messen. De smid had zijn zware smeeds hamer in zijn hand, en sloeg met kracht op de helmen van elke soldaat in zijn bereik. Zonder hun helmen, zouden de mannen op slag dood zijn geweest, maar ze kregen toch een enorme klap te verduren, en enkele vielen op hun knieen, waarna ze een regen van slagen te verduren kregen van de woeste menigte, die met grote moed hun dorp verdedigden tegen de vijand. Links en rechts zag Willem zijn mannen neergaan, en hij kon nog maar één ding doen om het vege lijf te redden. Willem brulde, “terug, groeperen!” en Willem draaide zich snel om en rende zo hard als hij kon terug naar de rivier, de enkele mannen van zijn troep die nog overeind stonden volgden direct zijn voorbeeld. De onfortuinlijke soldaten die neergeslagen waren, moesten het met de dood bekopen, en slechts drie mannen kwamen met Willem mee, en in paniek renden ze zo snel als ze maar konden. In een flits dacht Willem dat hij iets deed dat tegen zijn hele aard was, zijn hele wezen. Hij was er altijd zo trots op dat hij geen angst kende, en elke situatie de baas was. Maar hier was iets gebeurd wat hij nog nooit had meegemaakt, en voor het eerst in zijn leven was Willem in paniek geweest.

Een aantal Warnsers wilden de achtervolging inzetten, maar Ago riep ze terug. Hij wist wat het effect was van deze nederlaag. En hij rekende er op dat Willem en zijn mannen de legende van het zwaard kenden.

 

Willem en zijn mannen voeren terug naar Sneecka, en daar aangekomen verspreidde het nieuws van de nederlaag zich als een lopend vuurtje, en er werd al snel gespeculeerd over het zwaard van Bodene, en of het de Bodenen waren die in dat dorp aan de rivier woonden. Willem had zich gelijk teruggetrokken in zijn huis, dat hij zich toegeeigend had. Hij wou met rust gelaten worden, en nadenken over wat er was gebeurd. “Het zwaard van Bodene zal je ondergang worden” spookte door zijn hoofd, maar er kwamen ook herinneringen boven van lang geleden. Maar Willem werd al snel in zijn gedachten gestoord door Diederik, die brutaal het huis binnenging, en zei “ik heb gehoord dat je een nederlaag hebt geleden? In een boerendorp met simpele boeren? Ik dacht dat jij de aanvoerder was van de elite troepen van koning Otto, maar je lijkt me meer een beginneling, en...” maar verder kwam Diederik niet, want Willem bulderde “zwijg!” en zijn ogen schoten vuur. Willem vervolgde met “dat waren geen gewone armzalige boeren, dat waren goed geoefende krijgers, onder aanvoering van een oude krijger, die net zo oud is als ik ben, met ook net zoveel kennis en ervaring als ik heb. We waren in een hinderlaag gelokt, en kregen dat hele dorp op onze nek, mannen vrouwen en kinderen. Het waren duivels, en ze vochten met doodsverachting. Ik zag hoe gruwelijk mijn mannen werden afgeslacht, en dat heb ik nog maar één keer eerder gezien. Lang geleden, toen ik nog geen aanvoerder was, kreeg ik een keer de opdracht om met een troep mannen twee dorpen uit te roeien van de vijand. Een saksen dorp, en een dorp van de Frisii. Ik leidde de troep naar het Saksen dorp, en stuurde een groep naar de Frisii, maar die groep mannen is nimmer teruggekeerd. Ik ben toen ook naar dat dorp gegaan om te kijken wat er gebeurd was, maar het dorp was weg, helemaal verbrand, de inwoners verdwenen, maar mijn mannen lagen er nog, en allen waren dood, sommigen waren gruwelijk afgeslacht, met hun lichamen die bijna door de helft waren gehakt. Toen, die dag, heb ik mijn enigste nederlaag geleden, en dat dorp was het dorp der Bodenen. En nu hier, in dat dorp..” en Willem pauzeerde even, en ging verder, “hier heb ik nu zelf tegen de Bodenen gevochten en heeft het mij bijna het leven gekost. Dat hele duivelse dorp is helemaal hier naar het noorden verplaatst, en nu kom ik het weer tegen. En die Bodenen zijn niets veranderd, het zijn duivels, en tegen duivels en demonen kan een sterveling niet vechten.” Willem keek nu stil voor zich uit. Maar Diederik zag het heel anders, en zei “maar ga dan heen met al je manschappen, alle honderd manschappen, dan ben ik zeker dat je dat dorp kan uitroeien.” Willem keek weer strak en verbeten naar Diederik, en zei daarop, “bouw dan eerst een vloot van schepen op zodat alle manschappen in één keer over de rivier naar dat dorp kan varen, want een andere mogelijkheid om daar te komen, in die wilde woestenij, is er niet. Er zijn maar een paar bootjes hier, en ik kan toch moeilijk mijn grote schip over het land slepen? Als jij denkt dat het zo makkelijk is, ga dan zelf. Maar zo ben je niet, je laat anderen de vuile klusjes opknappen. Ik heb al het één en ander over jou gehoord. Maar denk maar niet dat ik je vuile klusjes opknap. Ik sta onder bevel van Koning Otto, en hij heeft mij persoonlijk de opdracht gegeven om hier in deze landen orde op zaken te stellen, zodat koning Otto deze landen in bezit kan nemen. Jouw rol is alleen maar het bekeren van de bewoners hier. En laat me nu met rust, verdwijn!” en Diederik droop af, chagrijnig over het feit dat Willem hem zo afgesnauwd had.

 

 

In Warns heerste een uitbundige sfeer, iedereen was blij dat de strijd zo geweldig goed verlopen was. Ago was trots op de inwoners van Warns. Ze hadden zijn plan goed uitgevoerd tot in detail. Zijn plan was het zaaien van paniek, door ten eerste veel lawaai te maken, ten tweede om met drie man tegelijk de aanvoerder van de troep aan te vallen, zodat die niets anders kon dan zich verweren, wat tot de eerste verwarring zou leiden bij de andere mannen in de troep, die als verwacht , niet gewend zouden zijn om hun aanvoerder in de problemen te zien. Tegelijkertijd zou een massale aanval van alle kanten met een overmacht nog meer verwarring geven, wat zou overgaan in paniek wanneer de eerste doden vielen. Ago, met zijn zeer lange ervaring in oorlogsgeweld en strijd, wist hoe dit in zijn werk zou gaan, en hier werkte het plan perfect. Maar Ago was ook verbaasd over de enorme overmoed van Willem, die hier met maar tien mannen aan kwam. Waarom had hij niet meer mannen meegenomen? Waarom had Willem niet meer boten opgehaald om over de rivier te varen met meer manschappen. Zou Willem te oud zijn geworden? Zou hij teveel op zijn roem en glorie gesteund hebben? Onvoorzichtig zijn geworden door de vele successen en denken dat hij echt onverslaanbaar was? Het gaf zeker hoop dat als Hravanid een leger kon samenstellen, dat dit leger een kans had om de strijd te winnen. Vooral nu Willem een enorme klap had gehad, na de verpletterende nederlaag hier in Warns. En hij, Ago, zou er bij zijn, op de afgesproken dag dat de grote aanval op de wier van Sneecka zou zijn, hij en de strijders van Warns. Willem wist nu van het Zwaard van Bodene, en zijn manschappen ook. En dit zou er voor zorgen dat er onzekerheid in zijn troepen was. De troepen van Willem wisten nu dat ze niet onverslaanbaar waren. Het verhaal van de slachting in het oude dorp der Bodenen zou de ronde gaan onder de manschappen van Willem, en het zou een klein zaadje van angst in de hoofden van de mannen planten.

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb